Leeuwarden 24 september 1990
Van de heer S. kreeg ik uw reactie op een nummer van het evangelisatieblad ‘Nieuws voor Nu’ toegestuurd. Graag wil ik daarop ingaan. Uw reactie kan ik me heel goed voorstellen. Het is de reactie van velen met u. De zaak is namelijk deze: ga je uit van een mensbeeld dat je jezelf gevormd hebt en van normen die je voor jezelf opgesteld hebt of… neem je ter harte wat de Bijbel zegt en ga je eerlijk voor jezelf na wat er in je hart leeft.
U schrijft dat gewone godsdienstige mensen niet zondigen. Dat staat echter haaks op wat de Bijbel zegt. In Romeinen 3:23 lezen we: ‘ Alle mensen hebben gezondigd en missen daardoor Gods nabijheid’ (vertaling Het Boek). De Bijbel laat zien dat het eerste mensenpaar ongehoorzaam aan God is geworden en er daardoor een breuk tussen God en de mens gekomen is. Om die breuk te helen moest Jezus Christus naar deze aarde komen om voor ons het oordeel op Golgotha’s kruis te ondergaan. En alleen door het geloof in Hem kunnen wij met God weer in het reine komen.
Jezus Christus heeft zelf een plaatje van ons hart gegeven dat er niet om liegt. Leest u Mattheüs 15:19 maar eens. Het zijn dus niet onze woorden als we over de zondigheid van de mens spreken, maar God doet dat, Christus spreekt zo. We zijn zondig van aard en daarom doen we zonden. En die zonden kunnen we niet uitwissen door te proberen goed te leven. De Bijbel zegt: ‘Zonder bloedstorting is er geen vergeving’.
Om ons van zonden te kunnen reinigen moest Christus de zoendood op het kruis sterven. En alleen door oprechte belijdenis van onze schuld en oprecht geloof in Hem ontvangen we vergeving van onze zonden. Werkelijk goede werken zijn werken die vrucht zijn van dat geloof.
En wat de wet betreft… het Nieuwe Testament verkondigt op meer dan één plaats dat we niet door werken van de wet gerechtvaardigd worden, maar alleen door het geloof in Jezus Christus. Van harte raad ik u aan de brief aan de Romeinen eens aandachtig te lezen, want daarin worden de grondbeginselen van het christelijk geloof in behandeld.
Met vriendelijke groeten, J.G. Fijnvandraat