Tengevolge van de hernieuwde activiteit van de z.g.n. pinkstergroepen heeft het spreken in talen, het genezen van zieken enz. de belangstelling van vele gelovigen. In onderlinge gesprekken over dit onderwerp komen in de regel de volgende vragen naar voren:
- Wat is eigenlijk het spreken in talen?
- Waarom komt het “onder ons” nu niet meer voor?
- Hoe moeten we staan tegenover gelovigen, die beweren de gave van
het spreken in talen te bezitten?
We willen in enkele artikelen trachten, aan de hand van de Schrift hierop een antwoord te geven.
WAT IS EIGENLIJK HET SPREKEN IN TALEN?
Wie spraken in talen?
In Markus 16 wordt het spreken “in nieuwe talen” (N.B.G. “nieuwe tongen”) voor het eerst in het nieuwe testament vermeld:
“En hen, die geloven, zullen deze tekenen volgen: in mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; in nieuwe talen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en al zullen zij ook iets dodelijks drinken, het zal hun geenszins schaden, op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden” (Mark. 16:17,18).
Onwillekeurig vraagt men zich af: ten eerste of deze belofte geldt voor elke gelovige individueel, en ten tweede of zij voor alle eeuwen geldig is.
Ten opzichte van het eerste verschaft 1 Kor. 12 : 28-30 ons licht:
“En God heeft sommigen in de gemeente gesteld: vooreerst apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, vervolgens krachten, vervolgens genadegaven van genezing, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. Zijn allen apostelen? … Spreken allen in talen? Zijn allen uitleggers?”
Op tweeërlei wijze kunnen we uit deze teksten afleiden, dat het spreken in talen niet door alle gelovigen werd gedaan. Ten eerste blijkt dat slechts “sommigen” de gave van menigerlei talen bezaten. Ten tweede is ook de vraag “spreken allen in talen?” een duidelijke aanwijzing voor het tegendeel.
Het spreken in vreemde talen, als een begeleidend verschijnsel van de uitstorting en mededeling van de Heilige Geest (zie b.v. Hand. 2) droeg meer een collectief karakter: allen spraken in talen. Maar dat is helemaal niet in strijd met 1 Kor. 12 : 28, omdat het daarin gaat om de geordende toestand in de gemeente.
In welke tijd?
De vraag of de belofte van het spreken in talen voor alle eeuwen geldt, is moeilijker te beantwoorden. De woorden in Mark. 16 : 15 en volgende bevatten een opdracht van de Heer aan de elven. De vervulling van de daar gegeven beloften wordt dan in vs. 20 speciaal verbonden met het optreden van de apostelen:
“En zij uitgegaan zijnde, predikten overal; en de Heer werkte mede en bevestigde het woord door tekenen, die daarop volgden”.
Ook in Hebr. 2:3 en 4 worden de tekenen en wonderen verbonden met het getuigenis van “hen, die het van de Heer gehoord hebben”. Vervolgens is het opmerkelijk dat alleen van de apostelen wordt gezegd dat ze tekenen en wonderen hebben verricht.
“En vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen” (Hand. 2 : 43). “En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk” (Hand. 5 : 12). Zie ook Hand. 14 :3; 19 : 11. Paulus gaat zelfs zover om de tekenen, wonderen en krachten een kenteken van een apostel te noemen:
“De kentekenen van een apostel zijn onder u in alle volharding gewerkt door tekenen en wonderen en krachten” (2 Kor. 12 : 12) .
De benaming “apostel” moet hier blijkbaar in uitgebreide zin genomen en niet tot de twaalven beperkt worden, omdat ook Stefanus en Filippus eronder gerekend worden (Hand. 6 : 8 en 8 : 13).
We moeten erg voorzichtig zijn met het trekken van conclusies; het lijkt ons echter toe, dat de belofte van Markus 16, ondanks de algemene bewoordingen waarin zij is gesteld, door de Schrift zelf beperkt wordt tot het optreden van de apostelen en dus ook tot de tijd, waarin de gemeente ontstond.
Op de pinksterdag
Hoewel dit zo is, wordt in het boek “de Handelingen” twee keer vermeld dat pasbekeerde gelovigen in vreemde talen spraken (zie Hand. 10 : 46; 19 : 6) en één keer dat de samengekomen discipelen het deden (Hand. 2 : 4).
Het spreken in talen wordt in “de Handelingen” dus driemaal vermeld. We moeten er echter wel op letten in verband met welke gebeurtenissen het plaats vond.
De eerste maal ging het samen met de uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag.
“En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken” (Hand. 2:4).
De betekenis van deze tekst kunnen we als volgt weergeven:
a) Daar de Heilige Geest Zelf niet zichtbaar is, kon de uitstorting van de Geest slechts “bewezen” worden door uiterlijke tekenen, zoals de verdeelde tongen en het spreken in vreemde talen. Hierdoor vestigde God de aandacht van het joodse volk op de uitstorting van de Heilige Geest en kon het voor iedere Israëliet, die zich wilde laten overtuigen, duidelijk zijn, dat God zijn Woord, nl. Joël 2, in vervulling deed gaan, al was het toen nog niet tenvolle.
b) De talen, die werden gesproken, waren bestaande talen. Er is ook geen reden, om aan te nemen, dat het in de Korinthebrief anders bedoeld zou zijn, integendeel: 1 Kor. 14:21, 22 heeft alleen zin als het bestaande menselijke talen waren. Daardoor werd het mogelijk om het evangelie aan alle aanwezigen te brengen. Voor de “godvruchtige joodse mannen” (Hand. 2 :5) was het een aanduiding, dat het heil niet meer tot het joodse volk beperkt bleef, maar dat ook de heidenen, temidden waarvan ze hadden gewoond en van wie ze de taal hadden overgenomen, de blijde boodschap zouden horen.
c) Tenslotte was deze gebeurtenis een teken voor de ongelovige joden, die er helaas geen acht op hebben geslagen. Vóór de ballingschap heeft de Heer aangekondigd, dat Hij “door mensen, die een onverstaanbare taal spraken en een vreemde tongval bezitten” tot Israël zou spreken en dat zij ondanks dat niet zouden willen luisteren (Jes. 28 : 11, 12). Deze teksten, die door de apostel Paulus in 1 Kor. 14 : 21, 22 worden aangehaald, slaan in de eerste: plaats op de wegvoering in ballingschap. Daar zou het volk in een vreemd land een vreemde spraak horen.
Uit de aanhaling van de apostel blijkt, dat het spreken in talen ook toen nog voor de joden tot een teken was. Het is helaas gebleken, dat het joodse volk als geheel, ondanks dit ernstige teken, niet heeft willen luisteren. Overigens moeten we er aan denken dat de oorspronkelijke aankondiging in Jes. 28 : 11, 12 voor de joden als een oordeel gold. Het spreken in talen in de bedeling van de gemeente is voor de ongelovige heidenen niet om hen te oordelen, maar tot hun voordeel.
In het huis van Cornelius en te Efeze
De tweede schriftplaats in het boek “de Handelingen”, die op ons onderwerp betrekking heeft, is Hand. 10 : 46:
“want zij hoorden hen spreken met vreemde talen en God groot maken”.
Het woord “want” geeft de bedoeling van dit spreken duidelijk aan. Voor Petrus en de andere joodse mannen was het een duidelijk bewijs, dat niet alleen de joden de Heilige Geest ontvingen, maar ook de heidenen. Dezelfde verschijnselen, die zij op de pinksterdag hadden meegemaakt, zagen zij nu in het huis van Cornelius.
In Hand. 19 : 6 wordt het spreken in talen voor de derde maal genoemd. Paulus vond te Efeze enige discipelen. Deze kenden echter alleen de doop van Johannes. Dat de Heilige Geest er was (d.w.z, op aarde, zie Joh. 7 : 39), was hun onbekend. Ook hier gaf God getuigenis van het feit, dat de Heilige Geest op aarde was gekomen, door dezelfde tekenen als op de pinksterdag te doen gebeuren.
Niet allen spraken in talen
Wanneer we deze drie plaatsen met elkaar vergelijken, blijkt het dus, dat we niet te doen hebben met een speciale gave van een lid van de gemeente, maar dat het spreken in talen hier als teken gegeven was. Het diende tot bewijs, dat de Heilige Geest op aarde is gekomen en zowel aan jood als heiden werd gegeven. Het spreken in talen volgde dus op het geloof, zoals in Mark. 16 beloofd was. In tegenstelling met de andere daar genoemde tekenen, wordt dit teken niet alleen door de apostelen uitgeoefend, maar blijkens Hand. 10 en 19 ook door andere gelovigen. Zoals we zagen is dit volkomen logisch. Het ging er immers niet om, aan te tonen dat Petrus en Paulus de Heilige Geest ontvangen hadden, maar juist om te laten zien, dat degenen aan wie zij het evangelie verkondigden deze Geest ontvingen. Wel is het kenmerkend, dat in beide gevallen de tekenen gegeven werden in verband met de dienst van een apostel, te weten Petrus en Paulus. Vaak beroept men zich op deze drie bijzondere gevallen en beweert dan, dat iedere gelovige in vreemde talen moet spreken, als bewijs dat hij de Heilige Geest ontvangen heeft. Men vergeet dan in de eerste plaats, dat dit teken niet gegeven werd, om van een bepaalde gelovige te laten zien, dat hij de Heilige Geest ontvangen had, maar dat het er om ging aan te tonen, dat de Heilige Geest op aarde was gekomen en in gelovigen wilde wonen. Vandaar ook dat dit teken verricht werd door verscheidene gelovigen samen. In de tweede plaats vergeet men, dat de andere tekenen: aardbeving, vurige tongen, geluid van geweldig gedreven wind ook niet blijvend waren. Voorts wordt deze bewering niet gesteund door de vele gevallen, waar van bekering gesproken wordt en van dit teken geen gewag wordt gemaakt. In de vierde plaats vindt men geen enkele aanwijzing in de brieven van Paulus, die deze conclusie rechtvaardigt. Integendeel, deze gevolgtrekking strijdt met 1 Kor. 12 : 30: Niet allen spreken in talen.
Anderen zeggen, dat het spreken in talen het bewijs is, dat men vervuld is met de Heilige Geest. Men grondt dat op Hand. 2 : 4.
Ook deze gevolgtrekking is niet juist. In de eerste plaats houdt men geen rekening met het feit, dat vervuld zijn met de Heilige Geest ook reeds voorkwam vóór de Heilige Geest was uitgestort en als persoon in de gelovigen woonde: Bezaleël, Johannes de doper, Elizabeth en Zacharia waren allen vervuld met de Heilige Geest, maar hebben niet in talen gesproken.
In de tweede plaats vergeet men, dat alleen in Hand. 2 het spreken in talen volgt op het vervuld zijn met de Geest. Dit vervuld zijn was ongetwijfeld het directe gevolg van de uitstorting van de Heilige Geest en niet een toestand die bestendigd werd, zoals de inwoning van de Heilige Geest. Anders zou de vermaning in Efeze 5 : 18 nonsens zijn.