Brief aan de Filippiërs 2:1-30
vs 1 De apostel Paulus heeft in hoofdstuk 1 heel mooie dingen van de gelovigen te Filppi opgemerkt o.a. over hun betrokkenheid bij het evangelie. Maar dat betekent niet dat ze een volmaakt standpunt hebben bereikt en er geen hoger niveau mogelijk zou zijn. Het kan altijd hogerop! Dat is echter niet het enige er zijn ook zaken die te verbeteren zijn. In dit hoofdstuk en ook verderop in de brief komen we dan ook diverse vermaningen tegen.
Paulus begint hoofdstuk 2 met vier korte zinnen die met “als” beginnen. Dit is niet een voorwaardelijk “als” in de zin van: het kan er zijn, het kan er ook niet zijn. Nee, het is een bevestigend “als” in de zin van “dat is er toch”.
Welke vier dingen zijn er dan bij de gelovigen te Filippi?
- troost der liefde; er heerste liefde voor Paulus, maar ook naar elkaar toe;
- gemeenschap van de Geest; men vormde door de Geest toch een hechte gemeenschap;
- genegenheid; er was genegenheid naar de apostel en naar elkaar;
- ontferming ontferming werd er eveneens gevonden.
in principe was dat er allemaal. De apostel kent deze vier zaken ook persoonlijk
vs 2 De apostel is blij over deze situatie bij de gelovigen te Filippi, maar hoe moesten ze zijn blijdschap volkomen (volledig) maken?
- door hetzelfde te bedenken dezelfde gezindheid te hebben;
- gepaard met dezelfde liefde die bewerkt dezelfde gezindheid ;
- door eenstemmig te zijn een vrucht van de liefde;
- door het ene te bedenken dus eenstemmigheid.
vs 3 Na deze positieve zaken geeft de apostel twee vermaningen, namelijk:
1:17 – niets doen uit partijzucht dat gevaar was er en het werd er blijkbaar gevonden;
- of ijdele roem denk weer aan de verkeerde werkers, die eigen roem
1 Ko 3:21 nastreefden. .
Vervolgens houdt hij hen twee tegenover gestelde dingen voor, namelijk;
- in nederigheid de ander hoger achten dan zichzelf…van jezelf kun je meer negatieve punten noemen dan van een ander (?);
vs 4 – niet op je eigen belang zien (acht geven) maar op dat van de ander. Kan betekenen niet alleen op je eigen belang zien maar ook dat van een ander. Niet jezelf verwaarlozen, maar wel het belang van de ander op het oog hebben..
Daarna worden in vs 5 tot 30 4 personen als voorbeelden omschreven om na te volgen en wel: Christus Jezus, Paulus, Timotheüs en Epafroditus
vs 5 CHRISTUS JEZUS
Jh 13:15 Christus behoort ons voorbeeld te zijn. Als eerste wordt dan genoemd de gezindheid van
1 Pt 2:21 Christus Jezus. Daden kunnen op zichzelf goed zijn, maar het komt op de gezindheid aan waarin en waardoor ze veroorzaakt worden. Denk nog even aan de slechte predikers
1:17 die wel een goed evangelie brachten, maar door verkeerde motieven gedreven werden. Hun gezindheid was niet goed
vs 6 Christus Jezus was in de gestalte van God, Hij hoefde het God gelijk zijn niet te roven,
Jh 1:1, 2; Gn 3:5 zoals Adam en Eva trachtten te doen op aanraden van de slang. Hij heeft het God gelijk zijn echter niet uitgebuit voor zichzelf,
vs 7 maar in tegendeel Hij heeft Zichzelf ontledigd. Hij heeft de goddelijke heerlijkheid
2 Ko 8:9 afgelegd en heeft de gestalte van een slaaf aangenomen door aan de mensen gelijk te worden. De gebieder werd dienstknecht!
vs 8 Hij nam niet een hoge positie in als mens, maar Hij vernederde Zichzelf en werd
Jh 1):17, 18 gehoorzaam tot de dood, ja zelfs tot de dood aan het kruis, als was hij een misdadiger
Hb 10:7-9 Hij werd in dit opzicht niet vernederd, maar vernederde Zichzelf en leerde
Hb 5:7,8 gehoorzaamheid.
We kunnen de Heer niet in alles navolgen wat hier van Hem gezegd wordt , maar
- we kunnen wel dezelfde gezindheid openbaren als Hij aan de dag legde;
- we zullen een bepaalde (geestelijke) positie die we hebben verkregen of gekregen niet
voor onszelf uitbuiten, maar gebruiken ten dienste van anderen; - we zullen ook een dienstknecht moeten willen zijn, zoals Hij deed;
- ook wij kunnen onszelf vernederen. Dat is wat anders als vernederd worden. Dat gebeurt soms met ons en als het om Christus wil is, zullen we dat moeten accepteren, maar we moeten bereid zijn om ons zelf te vernederen en een dienst willen verrichten die beneden “ons niveau” ligt;
- ook wij zullen bereid moeten zijn als christen vervolging en zelfs de dood te ondergaan.
vs 9 Na de gang de diepte in, volgt nu de verhoging. Die bewerkte Christus niet, maar werd zijn
Jh 17: 4,5 deel van Godswege. Hij werd uitermate verhoogd. Hij ontving de naam die boven alle
Op 19:12? naam is. Dat hoeft niet te slaan op de naam Heer (kan wel zie vs 10) en zeker niet op de
Mt 1:21,25; Lk 1:31 naam Jezus. Er hoeft zelfs niet een bepaalde naam mee bedoeld te zijn maar het kan zien
Lk 2:21 op het verkrijgen van een geweldige positie, een unieke ereplaats. Denk aan de uitdrukking: iemand heeft naam gemaakt, is beroemd geworden. Denk hierbij aan de diverse plaatsen die getuigen dat Christus Zich gezet heeft aan de rechterhand van God.
vs 10 Het doel of het effect daarvan is dat elke knie zich in de naam van Jezus zou buigen. Dat is de naam die Hij vanaf zijn geboorte droeg en waarin uitkwam dat Hij tot redder was gesteld. Dit buigen van de knie betreft hen die:
- in de hemel zijn alle hemelwezens, engelen, aartsengelen, machten als ook de ontslapen gelovigen. Ook satan en de engelen die met
hem gevallen zijn; - die op de aarde zijn alle schepselen op aarde, de mensen;
- die onder de aarde zijn dit zou kunnen slaan op de schepselen in de zeeën die onder de aarde gesitueerd gedacht worden. Het gaat dan op een personificatie Er is echter zeker zoveel voor te zeggen dat hiermee op ongelovigen die gestorven zijn
2 Pt 2:4; Jd:6 gedoeld wordt. Eventueel reed geoordeelde engelen
De verklaringen hier gegeven hangen mede af van de moeilijk te beantwoorden vraag, wanneer dit buigen van de knie zal plaatsvinden.
vs 11 Dan zal elke tong (het gaat dus om personen ?!) belijden dat Jezus Christus Heer is tot
Hd 2:36 heerlijkheid van God de Vader. Denk hierbij aan Jozef die door Farao verhoogd werd en voor wie iedereen moest knielen. Zowel Jezus Christus en (maar vooral) de Vader krijgen eer.
vs 12 PAULUS – de kleine of de geringe
Voordat Paulus over zijn instelling iets zegt, geeft hij de gelovigen te Filppi enkele aanwijzigen in vers 12-16.
1 Ko 10:14 Let op de aanspraak “mijn geliefden”. de Filippiërs zijn door God geliefd, maar ook door de apostel. Het “daarom” verbindt dit gedeelte met het voorgaande. De gezindheid van de Heer Jezus wordt ook bij hen gevonden en wel daarin dat ze gehoorzaamd hebben en dat niet alleen als de apostel bij hen was, maar ook tijdens zijn aanwezigheid.
In die gezindheid moeten ze hun behoudenis met vrees en beven bewerken. In feite kunnen we die behoudenis niet bewerken, maar we kunnen wel praktisch als behoudenen werken De weergave van “uitwerken” is aanvechtbaar want het woord heeft die betekenis nergens. Toch is deze gedachte niet erg verwerpelijk. De Schrift stelt het nooit zo voor: “ je bent behouden dus komt het er niet op aan hoe je leeft”, integendeel we worden altijd opgewekt ons leven te leiden in overeenstemming met onze positie.
Met “vrees en beven” ziet op de ernst waarmee we dat moeten doen. Deze woorden geven ook aan hoe ernstig het is als we daarin falen.
vs 13 Dat we dit niet in eigen kracht kunnen blijkt uit de woorden “want het is God die in u werkt zowel het willen als het werken om zijn welbehagen” Dus God doet het wel en wij kunnen de armen over elkaar slaan..? Nee, we zijn er zelf bij betrokken en moeten onze wil op Hem richten en Hem zijn werk in ons laten doen. Gods werk schakelt nooit onze verantwoordelijkheid uit !
vs 14 Dat werk moeten we doen zonder mopperen en tegenspreken. De zonde is nog in ons en we kunnen die helaas nog laten werken. We kunnen dan wel doen wat God van ons wil, maar het gaat niet van harte, we sputteren tegen als het niet gaat zoals wij het wel graag zouden willen.
1 Ko 10:31 Let op deze “doet alles” teksten en ga na wat ze inhouden.
; Ko 3:17,23
vs 15 Het doel van deze vermaning is dat we onberispelijk en rein zijn in alles wat we doen. Onbesproken…d.w.z. de mensen moeten niets op ons kunnen aanmerken. Onze houding
Mt 5:11 moet afsteken bij krom en verdraaid geslacht van de mensen waaronder wij verkeren. Dat afsteken moet gebeuren door dat we “schijnen als lichten” in de wereld. Denk aan de hemellichten , de sterren, die God schiep op de vierde dag.
vs 16 Het schijnen als lichten komt daarin uit dat de Filippiërs het woord van het leven vertonen (of vasthouden). Hun wandel moet overeenstemmen met het woord. Dat is tot roem van de apostel straks in de dag van Christus (zie aant. hfst 1) want het geeft aan dat Paulus niet
1 Th 2: 20 tevergeefs gelopen of gewerkt heeft.
vs 17 In dit vers komt de gezindheid van de apostel uit . Hij wil namelijk als een drankoffer uitgegoten worden over de offerande en de bediening van het geloof van de Filippiërs. Dit
Nm 28,29 verwijst naar een Oudtestamentisch gebruik waarbij over een slachtoffer een drankoffer
2 Tm 4:6 werd uitgegoten. Het betekent dat de apostel bereid is hen tot in de dood te dienen
Hij is daartoe niet bereid met tegenzin, nee hij verblijdt zich daarin
De offerande en de bediening van hun geloof ziet er op dat God het geloofsleven van de Filippiërs en hun gave aan de apostel als een offerande beschouwt.
vs 18 Ook de Filippiërs moesten zich daarin verblijden en dat samen met de apostel doen.
vs 19 TIMOTHEÜS – vreze Gods of hij die God eert
Vanaf vers 19-24 spreekt Paulus over Timotheüs. Hij hoopt deze jongere medewerker gauw naar Filippi te sturen. Wat staat hem daarbij voor ogen? Dat hij mag horen hoe het er met de gelovigen daar voorstaat. Hij gaat er vanuit dat dat goed is, dat blijkt uit de woorden: “opdat ook ik welgemoed mag zijn”.
vs 20 De apostel zegt twee heel positieve dingen over Timotheüs en wel:
- hij heeft niemand die zo van gelijke gezindheid is (als hijzelf);
- Timotheüs zal trouw de belangen van de Filippiërs behartigen.
Prachtig voorbeeld voor ons
vs 21 Anderen zijn heel anders gezind dan Timotheüs. Paulus heeft het over “allen die hun eigen belang zoeken, niet dat van Christus. Hij zal daarbij andere dienstknechten op het oog hebben. Aan deze mensen moeten we geen voorbeeld nemen.
vs 22 Paulus komt nu weer terug op Timotheüs. De Filippiërs kennen diens beproefdheid dat hij als een kind zijn vader met de apostel in het evangelie gediend heeft. In geestelijke zin
1 Tm 1:2; 2 Tm 1:2 was Paulus ook inderdaad de vader van Timoheüs.
vs 23 De apostel hoopt hem onmiddellijk te zenden zodra hij zicht heeft gekregen op zijn omstandigheden.
vs 24 Maar hijzelf vertrouwt erop in de Heer dat hij zelf ook spoedig in Filippi zal
1:25 komen.
vs 25 EPAFRODITUS – de lieflijke (naar de heidense godin Afrodite)
Van vs 25-30 spreekt de apostel over de vierde persoon die een voorbeeld voor ons is.
In tegenstelling tot Timotheüs en zichzelf heeft Paulus deze man al naar Filippi gezonden.
Hij geeft de volgende omschrijving van deze dienstknecht:
- mijn broeder – het is dus een gelovige, maar Paulus ziet hem persoonlijk als zijn broeder;
- (mijn) medearbeider – hij is dus werkzaam met de apostel;
4:3 – (mijn) medestrijder – dat gaat nog even verder. Hij strijdt mee in het evangelie; - uw gezant – dat spreekt van het vertrouwen dat de gelovigen in hem
2 Ko 8:19 hadden; - bedienaar van mijn behoeften – hij had een gave bij zich voor Paulus .
vs 26 Waarom vond Paulus het nodig deze man al te zenden ?:
- Epafroditus verlangde erg naar de gelovigen in Filippi en
- hij was verontrust want de Filippiërs hadden gehoord dat hij ziek was.
vs 27 Hij was ook ziek geweest en dat niet door een griepje of zo, nee, de dood dreigde zelfs.
Hier zien we dat een gelovige ziek kan worden en Paulus vindt het niet vanzelfsprekend dat hij beter is geworden. Hij spreekt er namelijk over dat God zich over Epafroditus erbarmd heeft en dat niet alleen God heeft zich ook over de apostel erbarmd. Deze zou anders droefheid op droefheid gehad hebben. Er waren dus zaken waarover Paulus bedroefd was.
vs 28 Paulus geeft aan waarom hij Epafroditus zo spoedig teruggestuurd heeft. Hij denkt daarbij aan de Filippiërs namelijk dat als zij deze man zagen ze weer verblijd zouden zijn. Mooi trekje van de apostel. Zelf zou Paulus dan minder bedroefd zijn. Een christen kan dus bedroefd zijn, maar laten blijde dingen de droefheid verdrijven of op zijn minst temperen!
vs 29 De Filippiërs moeten Epafroditus met alle blijdschap ontvangen gedachtig aan hun band met hem in de Heer en ze moeten hem en andere gelijkgezinde werkers in ere houden
vs 30 Dan zien we dat Epafroditus niet vanwege zonde ziek geworden is en ook niet omdat hij onvoorzichtig geweest is, maar dat dit door zijn inspanning voor Christus gekomen is. Hij heeft zijn leven daarvoor gewaagd.
Zijn inspanning betrof het overbengen van een gave van de gelovigen te Filippi naar
4:10,11 Paulus. Aan het dienstbetoon van de Filippiërs ontbrak nog iets, namelijk deze ondersteuning van de apostel. Dat was niet een schuldig te kortschieten, nee het was door omstandigheden veroorzaakt. Ze hadden tot dat ogenblik er geen mogelijkheid toe gehad.
Wat een fantastisch voorbeeld hebben we in deze vier personen en dat in de Heer het meest, het hoogst.