Het ontvouwen van de waarheid is een dankbaarder taak, dan het bestrijden van de dwaling. Judas heeft dit, zoals blijkt uit de aanhef van zijn brief, ook zo aangevoeld. Hij wilde de gelovigen gaarne schrijven over het gemeenschappelijk heil, maar hij zag zich genoodzaakt hen te vermanen om te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd. De hoofdinhoud van zijn brief was dan ook gewijd aan de ontmaskering van dwaalleraars. Soms is het terwille van de waarheid nodig de dwaling duidelijk in het licht te stellen. De apostel Paulus geeft in 1 Kor. 15 hiervan een voorbeeld. In deze gemeente had de leer ingang gevonden, dat er geen opstanding der doden zou zijn. Deze dwaalleer wordt in de verzen 12-19 ontzenuwd, om daarna de waarheid in volle luister te kunnen ontvouwen.
Deze beide voorbeelden geven ons een ruggesteun om het hierboven aangeduide, zo precaire onderwerp te behandelen. Dat we dit toch met enige aarzeling doen, zal ieder begrijpen, die bedenkt, dat zich in de kringen der “gebedsgenezing” vele oprechte gelovigen bevinden, die hun inzichten volkomen te goeder trouw menen te kunnen gronden op de bijbel. Dat dit geen garantie is voor de juistheid van hun leerstellingen, hebben we indertijd in het artikel “Spreken in talen” (“Bode des heils” sept.-dec. jrg. 1959) aan de hand van Matth. 16 : 17 en 23 aangetoond. Deze artikelen richten zich dan ook niet tegen de voorstanders van de gebedsgenezingsleer, maar tegen deze leer zelf.
We bidden, dat deze artikelen tot zegen mogen zijn voor allen, die ten gevolge van deze beweging en de teleurstelling, die ze ermee hebben opgedaan, in een geestelijk moeras zijn geraakt, en ook voor hen, die minder beïnvloed, toch min of meer “heen en weer bewogen worden” omdat ze tegen de zogenaamde schriftbewijzen machteloos staan.
Uit diverse brochures en tijdschriftartikelen hebben we vijf zgn. grondslagen voor de gebedsgenezingsleer gedestilleerd, n.l.:
1) In de verzoening is de genezing begrepen (Jes. 53 : 4, 5 en 1 Petr. 2 : 24).
2) Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid (Hebr. 13 : 8).
3) De tijd der wonderen is nog niet voorbij. Gods beloften gelden voor altijd en iedereen (Mark. 16 : 18, Joh. 14 : 12).
4) Ziekte is uit de duivel. God heeft geen bedoeling met ziekte. (Job 2 : 7, Luk. 13 : 16).
5) God verhoort het gelovig gebed, ook het gebed om genezing. (Joh. 14 : 13, 14; 1 Joh. 5 : 14, Joh. 15 : 7, Markus 11 : 24).
Algemene grondslagen van de leer:
1) In de verzoening op het kruis is de genezing begrepen.
Men baseert deze bewering op Jes. 53 : 4: “Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen: wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte”; en ook op vers 5: “Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden”. Dat vers 5 op het kruis vervuld werd, is uit de beschrijving zelf duidelijk, maar wordt afdoende bevestigd door 1 Petr. 2 : 24: “Die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonde afgestorven, der gerechtigheid leven zouden; door wiens striemen gij genezen zijt”.
Tegenwerpingen
Oppervlakkig gelezen lijkt deze stelling zo bijbels als maar even mogelijk is. Wanneer we echter de aangehaalde gedeelten nauwkeuriger lezen en Schrift met Schrift vergelijken, vinden we:
a) Jes. 53 begint met de geboorte van de Heer aan te kondigen: “Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht en als een wortel uit dorre aarde” en eindigt met de toekomstige verheerlijking van de Christus: “Daarom zal ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen”.
Daartussen in vinden we beschreven het leven en kruislijden, de begrafenis en opstanding van de Heer. We moeten ons dus terdege van iedere tekst, en zelfs een gedeelte van een tekst, afvragen of gedoeld wordt op het leven van de Heer of op zijn kruislijden.
Wie geeft ons het recht vers 4a zonder meer te verbinden met 5b en het als dezelfde zaak te beschouwen? Laten we vers 2b tot en met 5 in zijn geheel citeren:
2b “hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aan gezien, noch gedaante, dat we hem zouden hebben begeerd.
3) Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.
4) Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.
5) Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op hem en door zijn striemen is ons genezing geworden”.
De verzen 2 en 3 slaan op het leven van de Heer. Hij bewoog Zich te midden van het joodse volk, maar had gestalte noch luister.
Hij was vertrouwd met ziekte. Hij was echter niet Zelf ziek, neen zegt vers 4: “Nochtans heeft hij onze ziekten op zich genomen”. De profeet verbindt dus vers 4a met vers 3 en niet met vers 5. De Heer heeft in zijn leven op aarde de ziekten van het joodse volk gedragen en niet op het kruis.
b) Dat dit geen willekeurige verklaring is, bewijst Matth. 8 : 16b, 17: “en hij genas allen, die ziek waren, opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken was door Jesaja, de profeet, zeggende: “Hij heeft zelf onze krankheden op zich genomen en onze ziekten gedragen”.
Hier treffen we de Heer aan in zijn omwandelingen temidden van het joodse volk. Zieken en bezetenen werden tot Hem gebracht en Hij genas ze. Dit ging niet buiten onze Heiland om. Toen de vrouw uit Luk. 8 Hem aanraakte, voelde de Heer dat er kracht van Hem was uitgegaan (vs. 46). Vandaar dat de Schrift zegt: “onze ziekten heeft hij gedragen” (vergel. Hebr. 4 : 15). Maar duidelijk is het, dat dit niet plaatsvervangend op het kruis is gebeurd, maar iedere keer als Hij tijdens zijn leven zieken genas.
c) Maar zal iemand zeggen, “door wiens striemen gij genezen zijt”, is toch in ieder geval op het kruis vervuld. Inderdaad, 1 Petr. 2 : 24 zegt dat in klare taal. Maar gaat het hier om genezing van ziekte? Daar is geen sprake van!
Vier argumenten:
1) Het woord “genezen” wordt dikwijls gebruikt in de betekenis van: terugkeer, genezing van ongerechtigheden (zie b.v. Jer. 14 : 19; 6 : 14; 3 : 22). En in Matth. 13 : 15b lezen we: “opdat zij niet misschien met de ogen zouden zien, en met de oren horen en met het hart verstaan, en zich bekeren en ik hen geneze” (vergelijk dit met Mark. 4 : 12).
2) In 1 Petr. 2 vanaf vers 13 wordt niet over ziekte gerept. Het gaat om onze praktische wandel. We moeten alle menselijke instellingen onderdanig zijn, de broederschap liefhebben, de koning eren. Als we lijden, hebben we slechts roem, wanneer we om des gewetenswil vervolgd worden en verdragen. Niet als we om onze zonden lijden. Tot het eerste zijn we geroepen, want Christus heeft ons een voorbeeld nagelaten opdat we zijn voetstappen drukken en der gerechtigheid leven zouden.
Hij heeft immers onze zonden gedragen in zijn lichaam op het hout. Met welk doel? Wel, dat wij der zonden afgestorven, der gerechtigheid leven zouden. En dan volgt in verband daarmee: “door wiens striemen gij genezen zijt”. Waarvan? Van ziekte? Wel neen, dat heeft er niets mee te maken. Wij zijn genezen van onze zondige wandel, om der gerechtigheid te leven.
3) Mocht iemand nog niet overtuigd zijn, dan maakt 1 Petr. 2 : 25 een eind aan alle twijfel: “Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu teruggekeerd tot de Herder en Opziener uwer zielen”. De genezing slaat op de terugkeer, op de bekering.
4) Terloops willen we nog even opmerken, dat Jes. 53 een profetie is, bestemd voor het joodse volk. Zij, die het onderscheid zien tussen Israël en de gemeente, weten, dat er straks een herstel van Israël zal zijn. Als het overblijfsel zich tot God bekeren zal, zullen ze erkennen, dat Jezus van Nazareth toch de Messias is. Ze zullen over Hem weeklagen en de woorden van Jes. 53 in schuldbelijdenis op de lippen nemen. Zij kunnen naar waarheid zeggen: “Onze ziekten heeft hij op zich genomen”, want het waren de zieken uit het joodse volk, die hij genas.
Ten overvloede moeten we nog ingaan op een andere mening, die de kracht van het hierboven aangevoerde moet erkennen. Men argumenteert dan: De Heer heeft in zijn leven de ziekten gedragen en op het kruis de zonden, maar in beide gevallen deed Hij dat plaatsvervangend.
a) Uit Matth. 8 : 17 volgt, dat de Heer de “ziekten op zich nam”, iedere keer als Hij zieken genas. Van een op Zich nemen en wegdoen, eens voor altijd, vinden we niets.
b) Het “dragen” uit Matth. 8 : 17 is hetzelfde woord als in Mark. 14 : 13 en Joh. 19 : 17.
Daarentegen vinden we in 1 Petr. 2 : 24 een ander woord, dat ook gebruikt is in Matth. 17 : 1, Luk. 24 : 51, en Hebr. 7 : 27. In deze schriftplaatsen is het respectievelijk vertaald door: “brengen op” – “werd opgenomen” – “opofferen”.
c) Het leven van de Heer, hoe volmaakt ook, had geen verzoenende kracht. De Heiland heeft Zelf gezegd: “Indien het tarwegraan niet in de aarde valt en sterft brengt het geen vrucht voort.”