Mattheüs 7:1
Oordeelt niet
‘Oordeelt niet, opdat ge niet geoordeeld wordt’. Dit is een van de meest ‘mishandelde’ uitspraken uit de Bijbel. Een paar voorbeelden zullen dit illustreren. Tijdens een gesprek vroeg ik aan een mevrouw, die van huis uit “Christelijk’ was, of ze geloofde in de Here Jezus Christus en in zijn verlossingswerk. Ze gaf een ontkennend antwoord. Ik hield haar voor dat haar situatie dan ernstig was en de toorn van God op haar rustte. Bits antwoordde ze: ‘U oordeelt zo maar, maar in die Bijbel staat ook: Oordeelt niet’. Ik hield haar voor, dat ik haar niet oordeelde, maar het Woord van God, want de Bijbel zegt: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem’ (Joh. 5:36).
Als iemand niet in Jezus Christus gelooft is hij op weg naar het eeuwig verderf. Dat is niet ons oordeel, maar dat zegt de Schrift.
Niet alleen ongelovigen, maar ook zij die zich Christen noemen, mishandelen soms deze tekst, zoals de tweede illustratie laat zien. We hadden een gesprek over het avondmaal en de tucht, die er in de Gemeente of Kerk uitgeoefend moet worden. Toen ik aanvoerde dat mensen die in zonden leefden, geweerd moesten worden van het avondmaal, antwoordde mijn gesprekspartner: ‘Maar er staat toch: Oordeelt niet….’ Ik las hem daarop voor uit 1 Kor. 5:12 en 13: ‘Oordeelt ook gij niet (alleen) hen, die in uw kring zijn? Hen, die buiten zijn, zal God oordelen. Doet, wie niet deugt, uit uw midden weg.’ Wat is dan de bedoeling van dit: Oordeelt niet? Gaat het hier om het niet oordelen van openlijk verkeerde daden? Natuurlijk niet, hoe zouden we anders een broeder die tegen ons zondigt kunnen bestraffen (Matth. 18:15), of een hoereerder uit het midden van de gelovigen weg kunnen doen? (1 Kor. 5:12). Trouwens, de Heer zegt in dit zelfde gedeelte: ‘Aan hun vruchten zult ge ze kennen.’ De vruchten zijn hier de daden, en die geven ons recht om de boom, dat is de mens zelf, beoordelen.
Nee, het oordeelt niet, betreft niet de daden, maar de motieven, waardoor iemand geleid wordt. Dezelfde dame uit ons eerste voorbeeld heeft misschien gedacht: Die man wil zeker een zieltje winnen voor zijn kerkje. In dat geval zou zich juist aan het verkeerde oordelen bezondigd hebben.
Wat hebben we gauw ons oordeel klaar, als ons iets aangedaan wordt! Dan is het direct: ‘Dat deed hij (zij) vast en zeker omdat….’ Met het oog hierop geldt: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Wie zo lichtvaardig zijn broeder of zuster befit en beoordeelt, wordt meestal door een ander precies zo getaxeerd. Wat een mens zaait, maait hij in de regel ook. En de maat die wij toepassen bij onze beoordeling, wordt ook bij ons aangelegd.
Daar komt bij, dat we de fouten van een ander altijd goed menen te zien. Al is het maar een splintertje in zijn oog, we ontdekken het; tenminste dat menen we. Wie echter zo druk is met de splinters bij een ander, heeft nog nooit zichzelf beoordeeld. Dan hebben zijn eigen fouten en gebreken nog nooit levensgroot als balken voor zijn aandacht gestaan. Als we meer bedachten hoe groot ons eigen kwaad was, waarvoor Jezus Christus moest sterven aan het kruis, zouden we ook minder vlug onze medebroeder bekritiseren. En als we meer onze eigen fouten zien en oordelen, zullen we ook met liefde onze broeder kunnen helpen met het wegdoen van de zijne.