Flitsen uit het Mattheüsevangelie
Mattheüs 7 : 6 – 11
Geef het heilige niet aan de honden
Ook deze tekst is veel misbruikt. Het betekent niet, zoals sommigen ons willen doen geloven, dat het evangelie nutteloos besteed is aan hen die in de goot van de menselijke samenleving woelen. Integendeel, voor hen is het evangelie juist bestemd. Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaren te behouden, en geen mensen die netjes en braaf in eigen oog zijn. Hij kwam voor ‘zieken’ en niet voor ‘gezonden’, die laatsten hebben juist de heelmeester niet nodig. Met deze honden en zwijnen zijn niet de diepgevallen zondaars bedoeld, maar juist zij, die de naam hebben Christen te zijn, heel godsdienstige mensen, die onder een mom van vroomheid de zonde laten voortwoekeren in hun leven. Zo spreekt de apostel Petrus van schijnheiligen, die hij vergelijkt met honden, die teruggegaan zijn naar hun eigen braaksel, en met gewassen zwijnen, die de modderpoel weer hebben opgezocht.
Maar wat betekent het dan wel? Ik geloof dat we in het gedrag van de Here Jezus ten opzichte van de Farizeeën een voorbeeld vinden van wat hier gezegd wordt. Tegen de Farizeeën sprak de Here in gelijkenissen, omdat deze schijnheilige vromen de boodschap toch niet wilden aannemen. Maar aan zijn discipelen verklaarde de Heiland de heilige gedachten van God. De kostbaarheid van zijn gemeenschap met de Vader heeft de Here aan de zijnen bekend gemaakt, in de Paschazaal bijvoorbeeld, maar voor Kajafas zweeg Hij.
Zo is de leer van de uitverkiezing een heilige zaak voor alle kinderen van God, maar heel wat schijnvromen trachten zich achter deze leer te verschuilen om hun zondige levenspraktijken te kunnen voortzetten. Ze maken zich wijs: ‘Als ik uitverkoren ben, kom ik er toch wel.’
Zo zullen we ook in de bijbel waardevolle gedachten gevonden hebben en in ons geloofsleven mooie ervaringen hebben opgedaan. Dat zijn onze paarlen. Maar daar heeft een schijnheilige niets aan. Een zwijn eet geen paarlen, maar draf. Paarlen kan hij niet waarderen, die wekken alleen zijn ergernis op.
In feite is deze tekst de tegenhanger van vs 1 tot 5. Het ‘oordeelt niet’ zou iemand er toe kunnen brengen met iedereen maar goeie vriendjes te willen blijven en met iedereen aan te pappen. De vermaning om het heilige niet aan de honden te geven, maakt echter duidelijk, dat we wel degelijk met onderscheiding te werk moeten gaan.
Bidt en u zal gegeven worden
De drie vermaningen die nu volgen: ‘Bidt en u zal gegeven worden’, ‘Zoekt en gij zult vinden’, ‘Klopt en u zal opengedaan worden’ zijn gericht aan gelovigen, aan discipelen. Jan en alleman kan ze maar niet zonder meer toepassen.
Bij de evangelist Ironside kwam eens een mevrouw zich beklagen dat de bijbel een leugenachtig boek was. Haar man had gesolliciteerd naar een betere betrekking; ze hadden daarvoor gebeden, maar de baan ging zijn neus voorbij. En er staat in de bijbel: ‘Bidt en u zal gegeven worden’. Dat bleek dus niet op te gaan. Ironside antwoordde toen ongeveer als volgt: ‘Mevrouw, dit is geen blanko cheque voor iedereen. Dit is een cheque op naam. Alleen een gelovige kan zich hierop beroepen. De vraag is dus of u werkelijk een kind van God bent. Het bleek dat de dame wel ‘Christelijk’ was, maar dat zat alleen aan de buitenkant. Van bekering kon ze niet spreken.
Toch gaan deze verzen ook wel op voor een ongelovige, maar dan alleen in deze zin: Als de zondaar oprecht bidt om vergeving van zonden, dan ontvangt hij vergeving. Als iemand zoekt behouden te worden, en dat niet doet door eigen inspanning, maar via de weg van Golgotha, dan zal hij vinden. En als iemand klopt aan de deur van de behoudenis, dan wordt hem opengedaan, mits hij komt, zoals de verloren zoon, met oprecht berouw.