050 Gedicht: Waarvoor te vrezen was

Er stond op ‘t plein te huur
een rijtuig bespannen met een mager paard,
waarvan de kop van voren neerhing
net als van achteren zijn staart

Een jongen stak het marktplein over
naar het scheen, hij dorst haast niet voorbij
want toen het beest begon te naderen
ging hij in een wijde bocht opzij

‘Och jongen’ zei de voerman lachend
‘hij slaat niet, wees toch niet zo dom’
‘Dat vrees ik ook niet’ zei de jongen,
‘ik dacht maar: aanstonds valt hij om.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies