Hier volgen een een aantal basisbegrippen met betrekking tot de Heilige Geest.
Namen: Geest; Heilige Geest>vele plaatsen; Geest van God>Rm. 8:9; Geest van Christus > Rm. 8:9; Geest van Jezus>Hd. 16:7; Eeuwige Geest>Hb. 9:14; Geest des Heren>Lk. 4:18.
Bijzondere benamingen: Geest des levens Rm. 8:2: Geest der waarheid Jh. 14:17; 15:26; 16:13; Geest der belofte Ef.1:13; Geest v.d. heerlijkheid 1 Pt. 4:14
Is een persoon (niet en kracht, maar Persoon die kracht schenkt)
a. bezit/schenkt kracht : Rm. 15:13 / Hd. 1:8 vgl. Lk. 4:14
heeft lief : Rm. 15:30
heeft mening : Rm. 8:27
weet te bidden : Rm. 8:26
onderzoekt/heeft kennis : 1 Ko. 2:10,11
wekt herinnering op : Jh. 14:26 ( (bij apostelen >zie evangelien)
getuigt : Jh. 15:26 (zie boek Handelingen)
onderwijst : Nh.9:20;Jh.14:26;16:13(zie Brieven)
openbaart toekomst : Jh.16:13;1 Ko. 2:10 (zie boek Openbaring)
b. heeft een wil : 1 Ko. 12:11
roept tot dienst : Hd. 13:2
beveelt : Hd. 13:2
zendt uit : Hd. 13:4
c. woont in de gelovige :1 Ko. 6:19; Jh. 14:17; Rm. 8:9
en in de gemeente :1 Ko. 3:16; Ef. 2:22
d. kan bedroefd worden : Hb.10:29
kan belogen worden : Hd. 5:3
kan belasterd worden : Mt. 12:31
kan tegengesproken worden : Mt. 12:32
Altijd mannelijk aangeduid hoewel Geest een onzijdig woord is > zie Jh. 14:16, 17, 26.
e. Is God naar zijn wezen: Hd. 5:3,4; 2 Ko. 3:18-Heer genoemd.
Er zijn teksten die heenwijzen naar wat wel genoemd wordt de “Drieeenheid”: Gn. 1:1; Js. 48:16 (Jh. 18:20);Js. 61:1 ; Mt. 3:16,17 ; 28:20 ; 1 Ko.8:6, 12:4-6; 2 Ko. 13:13.;
Zie ook Jh. 10:17,18 (i.v.m. Jh. 3:16; Hb. 9:14); Ko. 1:16; Hb. 1:2; 13:20 (i.v.m. Jh. 2:19; 10:18 en Rm. 14:11; 8:11).
f. Wijst nooit naar Zichzelf, maar naar Christus
‘Hij zal van Mij getuigen’ Jh. 15:26
‘Hij zal Mij verheerlijken’ Jh.16:14
Werkte in oude bedeling op aarde, maar woonde er niet
Over zijn werk spreken teksten als:
- Gn. 6:3 St. Vert. niet eeuwig twisten
- Ex. 31:3;35:31 vervulde Bezaleel met wijsheid
- 1Sm.10:10 vervulde Saul:- 2 Sm. 23:1-7 inspireerde (zie ook Ps. 51:13)
Werkte zelfs in ongelovigen : Nm. 24:2; 1 Sm19:23.
Dat Hij niet op aarde woonde blijkt uit : Jh. 7:39; Hd. 19:2.
Dit kunnen we vergelijken met taak en woonplaats van engelen. Voor een bepaalde; dienst konden zij op aarde vertoeven, maar hun woonplaats, hun domicilie was en is de hemel
Dit geldt ook voor de situatie in NT vóór de Pinksterdag, zie
- Lk. 1:41 Elizabeth – zie wat ze zegt
- Lk. 1:67 Zacharia -profeteert-lofzang
- Lk. 1:15 Johannes de Doper -van jeugd af -dienst
Het kenmerkende van Hand. 2
De gebeurtenis die plaatsvond op de Pinksterdag waaroverHd. 2 spreekt, betekende een radicale verandering. De HG verliet toen de hemel en kwam op aarde wonen (in de gelovige en in de Gemeente, zie verderop). In dat verband spreekt de Schrift over :
De uitstorting van de Heilige Geest (Hd. 2:33; 10:45)
In Hd.2:17,33 wordt gesproken over het uitstorten van de Heilige Geest.
Het betreft daar het neerdalen van de Geest op Joden.
In Hd. 8:16 is sprake van het (nog niet)gevallen zijn van de Geest op bepaalde personen.
Het betreft hier Samaritanen. Zij ontvangen de Heilige Geest pas na handoplegging door de Apostelen. We zullen hier m.i. niet moeten denken aan een vallen vanuit de hemel, maar een vallen op hen van de Geest die al op aarde was uitgestort.
In Hd.10:45 is ook sprake van uitstorting van de Geest. Het betreft daar gelovigen uit de volken die in het huis van Cornelius zijn. Ook bij deze tekst moeten we m.i. niet denken aan een uitstorting vanuit de hemel, maar van een komen van de Geest over deze gelovigen.
Het verschil tussen Hd. 2 en 10 en Hd.8 zullen we hierin moeten zoeken dat de inschakeling van de apostelen in het geval van de Samaritanen de eenheid met de Gemeente te Jeruzalem duidelijk wordt en voorkomen wordt dat er een aparte Gemeente uit de Samaritanen zou ontstaan. Gezien de verhouding tussen Joden en Samaritanen was een dergelijk gevaar niet denkbeeldig
We bespreken nu uitdrukkingen over de Heilige Geest in verhouding tot de gelovigen en wat die termen inhouden.
Heiliging door de Geest
De uitdrukking heiliging door de Geest treffen we aan in 2 Th. 2:13;
1 Pt. 1:2. Het woord heiligen betekent apart zetten, een bijzondere plaats geven. Dit heiligen begint al als de Geest aan het hart gaat werken bij de onbekeerde. Dit leidt als het goed is tot de bekering van de persoon en tot geloof in Jezus Christus. Dan is zo iemand definitief geheiligd (1Ko:1:2). Of hij ook altijd een geheiligd leven leidt is een andere zaak, denk aan 1Pt1:16
Wedergeboorte door de Geest
Zo iemand is dan wedergeboren door de Heilige Geest (Jh.3:5 verg. ook 1:12,13;1Jh.3:9; 5:18).
Het ontvangen van de Heilige Geest
- Ieder die tot bekering en geloof in Jezus Christus is gekomen ontvangt de Geest inwonend in zich. Over dit ontvangen van de Geest spreekt b.v. Hd. 2:38 (betreft Joden); Hd 8:15-17 (betreft Samaritanen); Hd.10:47 (betreft Heidenen, volken)
- Het feit dat de Joden de Geest pas werd toegezegd nadat ze zich lieten dopen kan verband houden met het feit dat ze zich openlijk moesten afscheiden van het ongelovige volksdeel (zie Hd.2:40);
-het feit dat de Samaritanen pas de Geest ontvingen toen de apostelen hun de handen hadden opgelegd is al beargumenteerd .
Gl. 3:2 stelt dat de Heilige Geest ontvangen wordt op grond van geloof.
De inwoning van de Heilige Geest
Uit Rm. 8:9,11 volgt dat de Heilige Geest komt wonen in het hart van de gelovige. Als dat niet het geval is, behoort zo iemand Christus niet toe . N.B. Als een wedergeboren christen gaat bidden om de Heilige Geest te ontvangen geeft hij daarmee bewust of onbewust aan Christus niet toe te behoren !!
Door de inwoning van de Heilige Geest wordt ons lichaam (1Ko:19) en wordt de Gemeente (1Ko3:16,17; 2 Ko6:16; Ef2:21) een tempel van God. Dat heeft alles te maken met heiligheid.
De doop met Heilige Geest
De doop met de Heilige Geest is aangekondigd door Johannes de Doper (Mt. 3:11; Lk.3:1) en door de Heer Jezus (Hd.1:5, let op de tijdsbepaling “niet vele dagen hierna).
In eerste instantie vond die doop plaats op de Pinksterdag (Hd. 2). De uitstorting van de Heilige Geest en de doop met de Geest vonden toen voor de discipelen gelijktijdig plaats. Blijkens 1Ko.12:13 is de doop niet tot dat ene moment beperkt, want ook van de Korinthiers staat dat ze door de Geest gedoopt zijn. En dat geldt van allen die daarna tot geloof in Jezus Christus gekomen zijn. In1Ko12:13 staat ook duidelijk wat het het resultaat van de doop met de Geest is, namelijk de vorming van en het voegen bij het ene Lichaam, de Gemeente.
N.B. Als een Christen nadat hij tot geloof in Jezus Christus gekomen is nog de doop met de Heilige Geest zoekt of begeert, geeft hij daarmee bewust of onbewust aan nog geen lid te zijn van de gemeente, het Lichaam van Christus!!
De zalving met de Heilige Geest
De Schrift spreekt ook over zalving (2 Ko1:21) en kennelijk is daarmee bedoeld de zalving door of met de Heilige Geest. In het OT is sprake van zalving van de priester, de profeet en de koning en dat met het oog op het intreden in een funktie. Dit beeld mogen we als christen bij de zalving voor ogen hebben.
Blijkens 1 Jh 2:20,27 houdt het ook in de toerusting voor de taak en daarbij hoort het verschaffen van kennis of inzicht, verg.1 Ko 2:11b. Verg. de zalving van onze Heer Jezus Christus: Lk.4:18; Hd 4:27; 10:38
Verzegeling met de Heilige Geest
Hierover is sprake in 2 Ko1:21; Ef 1:13,14; 4:30 Deze verzegeling vindt plaats “toen u geloofd hebt”. De Schrift spreekt niet over een verloop van tijd tussen het aanvaarden van Jezus Christus als Heiland en het verzegelen door de Geest. Als het werk van de Geest in het hart voltooid is en iemand gelooft in de Heer Jezus dan verzegelt God de gelovige.
De betekenis is, dat de gelovige door God tot zijn onaantastbaar eigendom verklaard wordt. Zie voor verzegeling ook :Es 8:8; Jr 32:9-14; Dn 6:18; Mt 27:66; Op 5:1-7; 7:1-8
De Geest als onderpand
De Geest is de gelovige gegeven als onderpand (zie weer 2 Ko1:21; Ef1:14; als ook 2Ko5:5) van de erfenis, van de uiteindelijke verlossing. Dit onderpand wordt ingelost als we de erfenis ontvangen
Vervuld met de Heilige Geest
Uit het verband kunnen we opmaken dat deze uitspraak met het uitoefenen van een bepaalde dienst te maken heeft. Als iemand vervuld is met de Heilige Geest kan hij de taak die God voor hem heeft op een juiste wijze volbrengen. Al voor de “Pinksterdag” lezen we van mensen die vervuld werden met de Geest: zie Ex. 28:3; 31:3; Dt. 34:9; Lk.1:15,41, 67.
Op de Pinksterdag gebeurde het met de discipelen (Hd. 2:4), daarna lezen we het verschillende keren, zoals in Hd 4:8,31; 9:17; 13: 9,52; Ef 5:18 . Uit Hd 2:4 en 4:8, 31 kan afgeleid worden dat vervuld worden niet een blijvende toestand is. Bij Joh. de Doper was dat kennelijk wel het geval.
Vol van de Geest
Mogelijkerwijs is er dit verschil met vervuld worden, dat het vol zijn van de Geest duidt op een meer blijvende, kenmerkende toestand. Dit laat zich afleiden uit de volgende teksten: Hd 6:3,5; 7:55 (?); 11:24. Zulke gelovigen worden gekenmerkt door hun toewijding aan de Heer. Vergelijk het volmaakte voorbeeld onze Heer Jezus Christus (Lk 4:1). M.i. moeten we het verschil tussen vervuld zijn en vol zijn niet te sterk benadrukken