Reeds vanaf de eerste prediking van het evangelie heeft men getracht wet en genade te vermengen en tot vandaag toe worden deze pogingen met onvermoeide ijver voortgezet. Daarbij gaat men, om met Elia te spreken “aan beide zijden mank” (1 Kon. 18:21). Men verkleint de onwrikbare eisen van Gods heilige wet en ontdoet hem van zijn ernst en majesteit; want als het gaat om het praktische leven en de verwerkelijking van Gods geboden dan ligt de verontschuldiging: ”ja, maar we blijven toch zondaren”, voor in de mond. Anderzijds berooft men de genade van haar bekoorlijkheid en Goddelijke volkomenheid en wil men zelf iets aan zijn eeuwig behoud toedoen. Door deze vermenging komt geen van beide tot zijn recht. De bijbel toch toont ons, dat wet en evangelie der genade hemelsbreed verschillen, wat betreft:
- het beginsel waardoor ze beheerst worden;
- de uitwerking die ze hebben;
- de tijd waarvoor ze gelden;
- de personen op wie ze betrekking hebben en
- de uiterlijke omstandigheden waaronder ze werden geproclameerd.
Een eenvoudig overzicht zal dat duidelijk maken:
Beginsel, waardoor ze beheerst worden
DE WET DE GENADE
- zegt wat de men behoort te zijn en te doen: “Gij zult…” (Ex. 20). 1. laat zien wie God is: “Alzo lief heeft God de wereld gehad…” (Joh. 3:16).
- eist liefde t.o.v. God en de naaste. 2. wekt liefde op, zelfs voor onze vijanden (Luc. 6:27,35).
- legt de nadruk op Gods heiligheid, op “God is licht”. 3. ligt de nadruk op: “God is liefde” (1 Joh. 4:8,9).
- eist gehoorzaamheid en belooft daarop het leven (Lev. 18:5). 4. schenkt het eeuwige leven en stelt in staat te gehoorzamen (Rom. 6:23b; Fil. 2:12,13).
- belooft gerechtigheid op grond van werken. 5. schenkt gerechtigheid op grond van geloof (Rom. 10:6-13).
- is niet uit geloof, maar onafscheidelijk met werken verbonden (Gal. 3:12). 6. is onafscheidelijk met geloof verbonden (Gal. 3:5; Rom. 10:8; Gal. 3:11).
Uitwerking die ze hebben
DE WET DE GENADE
- uit werken der wet:
- geen vlees gerechtvaardigd (Rom. 3:20a; Gal. 2:16b,21; 3:11)
- geen leven (Gal. 3:21)
- geen Geest (Gal. 3:2)
- geen krachten (Gal. 3:5)
- geen erfenis (Gal. 3:18; Rom. 4:14)
- geen zegen in Christus (Gal. 3:4).
- “Uit genade zijt gij behouden door het geloof” (Ef. 2:8; Rom. 4:16); ‘gerechtigheid van God door geloof in Christus” (Rom. 3:22,28; Gal. 2:16; 3:11); “De genade Gods, die voor alle mensen heil aanbrengt, is verschenen” (Titus 2:11); “Gerechtvaardigd door zijn genade!” (Titus 3:7).
- door de wet komt de kennis der zonde. De wet neemt de zonde echter niet weg, ze is als een zonnestraal, die de stofdeeltjes in een kamer aantoont. Bunyan vergelijkt de wet met een vrouw, die de vloer veegt met een harde schuier, zodat alle stof opdwarrelt (Rom. 3:20b; 7:7). 2. de genade bedekt de zonden (Rom. 4:6-8): “de vergeving der misdaden, naar de rijkdom zijner genade” (Ef. 1:7); bij de bekering worden de zonden uitgewist (Hand. 3:19).
- de wet wekt toorn (Rom. 4:15). 3. “Veelmeer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van de toorn” (Rom. 5:9). “Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der behoudenis door onze Heer Jezus Christus” (1 Thess. 5:9).
- de wet is gekomen, opdat de misdaad te meerder zou worden (Rom. 5:20; door het gebod wekt de zonde in ons begeerlijkheid op. Een eenvoudig voorbeeld maakt dat duidelijk: Als een aantal kinderen in een kamer spelen en ik kom binnen en zeg tegen hen: “Jongens, in die kast mag je niet kijken”, zal direct de neiging in hun hart opkomen om toch de kast open te doen, terwijl ze, voordat ik dat verbod gaf, daar geen enkele lust of aanleiding toe hadden (vgl. Rom. 7:5,13; 1 Kor. 15:56). 4. waar de zonde te meerder werd en duidelijk in zijn afzichtelijk karakter van overtreding werd tentoongesteld (Rom. 4:15; 5:13), daar is de genade meer dan overvloedig geworden, opdat de genade zou heersen door gerechtigheid tot het eeuwige leven (Rom. 5:20,21); de genade ontneemt de zonde haar heerschappij (Rom. 6:14).
- de wet werkt een vloek voor allen, die uit werken van de wet gerechtvaardigd willen worden (Gal. 3:10; Deut. 27:26). 5. het evangelie der genade predikt Christus, die een vloed geworden is, voor allen, die onder de wet waren, door zijn dood aan het kruis (Gal. 3:13).
- de wet dient om alle mond te stoppen “opdat de gehele wereld strafschuldig zij: (Rom. 3:19). Door de wet wordt aangetoond dat de mens een zondaar en overtreder is. Niemand kan zeggen: “Ik ben zo slecht nog niet” en: “God is onrechtvaardig, als Hij mij veroordeelt”. Alle tegenspraak wordt in de kiem gesmoord. De wet laat zien dat alle mensen schuldig staan voor God, want niemand heeft de wet gehouden en niemand kan die houden. De wet openbaart ons, dat wij alleen afhankelijk zijn van Gods genade. 6. door het geloof in het evangelie staan wij niet meer strafschuldig voor God. “Die u ook bevestigen zal ten einde toe, zodat gij onstraffelijk zijt in de dag van onze Heer Jezus Christus” (1 Kor. 1:8) (vgl. Openb. 19:14). Er is geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1).
- de wet is, om der overtredingen wil, bijgevoegd (Gal. 3:19; Rom. 4:15). Voordat de wet gegeven werd, was er wel zonde, maar de zonde werd niet gezien als overtreding. Om te overtreden moet er een lijn, een gebod, zijn, waar ik niet overheen mag komen (Rom. 5:13). Door het gebod is de zonde uitermate zondig geworden (Rom. 7:13b). 7. “Gelijk de misdaad is ook de genadegift” (Rom. 5:15). In alles beantwoordt de genade aan de misdaad en overtreft die zelfs. Is de zonde te meerder geworden, de genade is meer dan overvloedig geworden! (Rom. 5:20). De genade beantwoordt aan de nood van de zondaar, maar ook aan die van de overtreder.
Tijd of bedeling waarvoor ze gelden
DE WET DE GENADE
De betrekking tussen God en zijn volk Israël wordt vanaf de Sinaï tot op Christus gekenmerkt door de WET.
Dat wil niet zeggen, dat God toen niet barmhartig en genadig was; Klaagl. 3:22 leert ons wel anders. Maar de verhouding van de mens tot God werd niet door genade, maar door WET gekenmerkt. De verhouding tussen God en de mens wordt vanaf het ogenblik dat Christus op aarde kwam en in het bijzonder na zijn dood en opstanding gekenmerkt door GENADE.
Dat wil op zijn beurt niet zeggen, dat er voor de gelovige van deze bedeling geen geboden zijn. Dit leert ons Joh. 14:21 wel beter, maar wij houden deze geboden niet omdat we ons bevinden onder het beginsel van wet maar onder dat van de genade. Geleid door Gods Geest doen wij uit liefde, die God eerst in ons hart gewerkt heeft, datgene wat aangenaam is voor God.
- “De wet is door Mozes gegeven” (Joh. 1:17). 1. “Genade en waarheid is door Jezus Christus geworden” (Joh. 1:17) (merk de 3 tegenstellingen op!).
- “De wet en de profeten zijn geweest tot op Johannes. Van die tijd af wordt het evangelie van het koninkrijk Gods verkondigd” (Luk. 16:16). Wat de wet zegt, zegt ze tot hen die onder de wet zijn (Rom. 3:19). 2. “Want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade”. “Zouden we zondigen, omdat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn?” (Rom. 6:14,15).
- “Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot op Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden”. “Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden” (Gal. 3:24,23). Gal. 4:1-5 maakt duidelijk, dat het hier om Israëlieten gaat in de tijd die aan het kruis voorafging. 3. “Maar het geloof gekomen zijnde, zijn we niet meer onder een leermeester” (Gal. 3:25).
De wet is onze leefregel niet
DE WET DE GENADE
- De wet is een bediening des doods, in letters, op stenen gegraveerd. De letter doodt, maar de Geest maakt levend (2 Kor. 3:7a,6b). 1. Wij zijn een brief van Christus, geschreven niet met inkt, maar met de Geest des levenden Gods, niet op stenen tafelen, maar op vlezen tafelen des harten (2 Kor. 3:9).
- De wet is een bediening der verdoemenis (2 Kor. 3:9).
De wet is een bediening, die te niet gedaan moest worden (2 Kor. 3:11). 2. Wij hebben een bedoening der gerechtigheid (2 Kor. 2:9).
De bediening des Geestes blijft (2 Kor. 3:11). - De wet heerst over de mens zolang hij leeft. Een gelovige is echter met Christus gestorven. Op hem heeft de wet dus geen betrekking. In deze bedeling kan men de wet alleen wettig gebruiken door hem toe te passen op de wettelozen, halsstarrigen, etc. (1 Tim. 1:8-11). 3. “Alzo zijt ook gij, mijne broeders, der wet gedood door het lichaam van Christus, opdat gij eens anderen zoudt worden, van hem, die uit de doden is opgewekt, opdat wij Gode vrucht dragen”. “Maar nu zijn wij van de wet ontbonden, gestorven zijnde aan hetgeen, waarin wij vastgehouden werden, zodat we dienen in nieuwheid des geestes en niet in oudheid der letter” (Rom. 6:4-6). “Christus is het einde der wet tot gerechtigheid voor een iegelijk, die gelooft” (Rom. 10:4). “Want ik ben door de wet aan de wet gestorven, opdat ik Gode leven” (Gal. 2:19,20; zie ook Rom. 8:4).
- Zij die de gelovigen onder de wet willen plaatsen, worden berispt, zelfs vervloekt! (Gal. 1:8-10). “Waarom verzoekt gij God?” (Hand. 15:10). “Mozes heeft er van oude tijden af, in elke stad, die hem prediken….”(Hand. 15:21). “Die leraars der wet willen zijn, niet verstaande, noch wat ze zeggen noch wat ze bevestigen” (1 Tim. 1:7). 4. Van de boodschapper des heils geldt echter: “Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die vrede verkondigen, van hen, die het goede verkondigen” (Rom. 10:15). De gelovigen uit de heidenen is geen meerdere last opgelegd, dan vier noodzakelijke dingen, nl.:
Onthouding van afgodenoffer, bloed, het verstikte en hoererij (Hand. 15:28,29). - 5. Wij hebben te gehoorzamen aan de inhoud der leer, waarin we door de apostelen, in het bijzonder de apostel der heidenen, Paulus, onderwezen zijn (Rom. 6:17-19, zie ook Rom. 6:13).
- De regel naar welke wij hebben te wandelen is vervat in de Galatenbrief, waarvan de apostel zegt: “En zovelen naar deze regel zullen wandelen, vrede zij over hen en barmhartigheid, en over het Israël Gods” (Gal. 6:16).
- De wet zegt: “Gij zult niet stelen”. 7. Het evangelie gaat veel verder: “Wie gestolen heeft, stele niet meer, maar arbeide veeleer, en werke met zijn eigen handen het goede, opdat hij hebbe mede te delen aan hem die gebrek heeft” (Ef. 4:28; vgl. Matth. 5:20-48).
- De wet als leegregel nemen en zich er onder stellen, is wandelen naar het vlees (Gal. 3:3). 8. “Wandelt door de Geest” (Gal. 5:16). “Indien gij door de Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder [de] wet”(Gal. 5:18). Denk aan het verschil tussen werken der wet en vrucht des Geestes (Gal. 5:19-22).
Wij hebben niet een aantal geboden als leefregel, maar een persoon nl. Christus tot voorbeeld. Hij is onze leefregel (Fil. 2:5; Joh. 13:15; 1 Petr. 2:21).`
Uiterlijke omstandigheden
DE WET DE GENADE
- De wet is gegeven aan één volk (Ex. 19:3; Rom. 2:12-29; Ex. 20:2; vooral Rom. 9:4). 1. Het evangelie is bestemd voor alle volken, voor de gehele wereld (Mark. 16:15; Luk. 24:47).
- De wet was gesteld in één taal. 2. Het evangelie werd verkondigd in vele talen (Hand. 2:5-12) (denk aan het contrast met Gen. 11).
- Bij de wetgeving waren er twee partijen met een middelaar. 3. De genade komt slechts van één zijde. Bij de belofte is er slechts één partij, nl. God (Gal. 3:19,20).
- De bedeling der wet werd ingeleid door rook en vuur bovenop de berg, waarbij het volk van verre moest blijven staan. 4. De bedeling der genade wordt ingeleid door verdeelde tongen van vuur op elk hunner, in een huis, middenin Jeruzalem.
- Bij de wetgeving vielen er op die dag ongeveer 3000 man. 5. De eerste prediking van het evangelie doet ongeveer 3000 mensen het eeuwige leven verkrijgen.