055 jrg 105, 02-1962 Strijd de goede strijd 02

Strijd …. de goede strijd! – (slot)

In het eerste artikel over dit onderwerp, in het januarinummer van ons blad, hebben we iets geschreven over de strijd om in te gaan door de nauwe deur en daarna over het “strijden tegen de zonde”. Bij dit laatste onderwerp hebben we opgemerkt dat elke poging om tegen de zonde in ons te strijden van a tot z onbijbels is.

Wel strijd tegen de oude mens?

Toch is hiermee niet alles gezegd, want in Kol. 3 : 5-9 lezen we vermaningen, die wel degelijk van strijd tegen de oude mens schijnen te spreken:
“Doodt dan uwe leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, wellust, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, die afgodendienst is… maar nu, legt ook gij dit alles af: toorn, gramschap, kwaadheid, lastering, vuile taal uit uw mond. Liegt niet tegen elkander…”

Nu is het geïnspireerde woord van God nooit met zichzelf in tegenspraak. Als in Rom. 6 : 11 gezegd wordt: “houdt u voor de zonde dood” en hier: “doodt dan uwe leden, die op de aarde zijn”; als in Kol. 3 : 8 staat: “legt dit alles af” en in vers 9: “daar ge de oude mens met zijn werken hebt uitgedaan” dan is er dus verschil tussen deze uitdrukkingen. Trouwens dat is duidelijk. Er staat immers niet: “doodt de zonde, die in u woont”, maar: “doodt uwe leden, die op de aarde zijn”. De verklaring is niet zo moeilijk, mits we een duidelijk onderscheid maken tussen beginsel en praktijk, tussen oorzaak en gevolg. Het boze beginsel, de zonde, die in ons woont, dat machtige lichaam, dat ons in slavernij had, is op het kruis geoordeeld en wij zijn er aan gestorven. Deze zonde brengt in de praktijk mee, dat de mens praktisch in het kwaad leeft. De zonde is de oorzaak van een zondige wandel en de laatste is het gevolg van het eerste. De gelovigen te Kolosse waren vroeger heidenen, die in allerlei kwaad leefden. Hoererij, leugen, diefstal enz. werd onder hen gevonden alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof. Na hun bekering werden ze opgewekt om dat kwaad niet meer te bedrijven, maar dit alles af te leggen, te doden. Deze praktische zonden zijn de leden van het lichaam der zonde. Het beginsel woont in ons hart, en blijft er geheel ons leven. We hebben er ons voor dood te houden en met de praktische zondige beleving er van hebben we te breken. En dat laatste kost wel energie. Wanneer iemand vóór zijn bekering een dronkaard is geweest, dan zal hij het zeker even moeilijk krijgen als hij langs zijn stamcafé komt en zijn vrienden trachten hem naar binnen te loodsen. Welnu, roept de apostel hem toe: “doodt uwe leden die op de aarde zijn…” En dat is geen hopeloze strijd, want wij hebben een Middelaar, wiens armen niet, zoals die van Mozes, verslappen, wij hebben een Hogepriester, die volmaakt is en genade geeft tot tijdige hulp.

“Maar”, zal iemand zeggen, “wat zegt u dan van Hebr. 12 : 4? “Gij hebt nog niet ten bloede toe tegengestaan, strijdende tegen de zonde…”
Wel, dat brengt ons meteen tot de positieve kant van ons onderwerp. We hebben terdege een strijd tegen de zonde, echter… niet tegen de zonde in ons, MAAR TEGEN DE ZONDE BUITEN ONS! De gelovige Hebreeërs hadden lijden en vervolging te verduren. De roof van hun aardse bezit hadden ze met blijdschap ondergaan (hfdst. 10 : 32, 34). Er was echter gevaar, dat ze bij nog heftiger vervolging zouden bezwijken. En daarom vermaande de schrijver hen om vol te houden, zelfs al zou het hun bloed kosten. Het “ten bloede toe tegengestaan” is hier letterlijk bedoeld. In de Heer Jezus vinden we het volmaakte voorbeeld van iemand, die ten bloede toe gestreden heeft tegen de zonde, zoals die zich openbaarde in de vijandschap van de farizeeën. Maar ook in de voorloper, Johannes de doper, treffen we zulk een voorbeeld aan. Hij wees Herodes en Herodias op het kwaad waarin ze leefden en hij heeft het met de dood moeten bekopen. Zo ook hebben wij van deze wereld niet anders dan lijden en vervolging te verwachten. Dat wij het in ons “christelijk” land zo gemakkelijk hebben, is slechts een bijzonder genadebewijs van God, dat aan dit principe niets afdoet. En wie weet hoe spoedig kunnen er ook voor ons tijden aanbreken, zoals voor onze medegelovigen in Columbia, dat de vermaning uit Hebr. 12 in al zijn kracht tot ons gericht moet worden!

De strijd niet tegen vlees en bloed

Een andere strijd, die de gelovige te voeren heeft, is de strijd tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de geestelijke machten der boosheid in de hemelse gewesten (Ef. 6 : 12). Onze zegeningen bevinden zich in de hemelse gewesten in Christus. Satan en zijn duistere legerscharen bevinden zich daar ook, Een slip van de geheimzinnige sluier, die deze geestenwereld omgeeft, wordt opgetild in Daniël 10 : 12-21 en in Openb. 12 : 7-9. Wanneer we deze gedeelten rustig overdenken, komen we onder de indruk van de macht, die Satan bezit. Het is Satan er om te doen, dat we geen bezit nemen van deze geestelijke zegeningen. Zoals Israël in het land Kanaän elke voetstap grond moest ontnemen aan de vijand, zo hebben wij ook een strijd om ons geestelijk grondbezit te veroveren. Dit is geen strijd tegen mensen. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed. Helaas hebben de gelovigen in het verleden
maar al te vaak naar de aardse wapens gegrepen om hun tegenstanders te bestrijden. Onze strijd ligt op een ander vlak:
“want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God, tot nederwerping van sterkten; daar we de overleggingen nederwerpen en alle hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, en alle gedachten gevangen nemen tot de gehoorzaamheid van Christus” (2 Kor. 10 : 4, 5).

Om in deze strijd te kunnen staan, om de aanval in de boze dag te kunnen afslaan, moeten we de hele wapenrusting Gods aandoen. Satan tracht door de leugen ons tot wankelen te brengen. Wij hebben daartegen de lendenen te omgorden met de waarheid. De duivel tracht ons door valse leer, bijv. zondigen op de genade (Rom. 6 : l), in ongerechtigheid te doen leven. Wij hebben daartegen het borstwapen van praktische gerechtigheid nodig om te verwezenlijken dat Christus ons geworden is gerechtigheid van God (1 Kor. 1 :30). De duivel tracht telkens weer de vrede Gods in onze harten te verstoren; wij hebben ons daartegen te wapenen door de voeten te schoeien met de toebereiding van het evangelie des vredes. De verleider wil ons praktisch geloofsvertrouwen ondermijnen; wij hebben deze vurige pijlen af te weren met het schild des geloofs. De duivel wil de zekerheid van het heil in Christus op losse schroeven stellen; wij hebben de helm des heils op te zetten en Gods profetieën te onderzoeken, zodat ze een lamp zijn voor onze voet. De mensenmoordenaar komt met allerlei dwaalleer en verleiding , om ons de geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten te ontnemen; wij hebben het zwaard des Geestes te hanteren, en hem met een “er staat geschreven…”terug te wijzen. Wederstaat de duivel en hij zal van u vlieden. Satan tracht ons gebedsleven te beknotten, of de verhoring van ons gebed op te schorten of te verhinderen (Dan 10); wij hebben te allen tijde te bidden met alle gebed en smeking in de Geest.

De strijd in het evangelie

De grote strijder, Paulus, is hierin een lichtend voorbeeld voor ons. Nooit heeft hij zich voor het evangelie geschaamd. Alles heeft hij er voor over gehad. Zowel de heidense filosofen als de schriftgeleerden bestreden zijn boodschap. Wat heeft hij in deze strijd niet moeten lijden. Wij mogen wel een voorbeeld aan hem nemen en aan allen, die met hem in het evangelie gestreden hebben (Fil. 1 : 2 7; 4 : 3; 1 Thess. 2 : 2). In feite is dit slechts een uitbreiding van één aspect van de strijd tegen de machten der duisternis.

De strijd voor het geloof aan de heiligen overgeleverd

Ook dit is een onderdeel van de strijd tegen de machten der duisternis. De ganse geloofswaarheid, zoals ons die door de apostelen is overgeleverd, wordt op allerlei manieren aangevallen. Judas riep dan ook de gelovigen op om voor dit geloof, dat ons is overgeleverd, pal te staan (Judas:3).

Strijdende in de gebeden

Ook dit is een aspect van de strijd tegen de overheden in delucht. Epafras is een prachtig voorbeeld van een strijder in de gebeden. Hij streed daarin niet in de eerste plaats voor zichzelf, tenminste, daarover gaat het hier niet. Hij streed voor de gelovigen te Kolosse, dat ze mochten vaststaan (Kol. 4 : 12, 13).

Ik heb de goede strijd gestreden

Wie als zondaar gestreden heeft om in te gaan door de nauwe deur en door het geloof de Heer Jezus heeft aanvaard als zijn persoonlijke verlosser en zaligmaker is een kind van God. Wie daarna de strijd met de geestelijke wapens tegen satan en zijn machthebbers op alle fronten heeft gevoerd, kan aan het eind van zijn leven – zij het in alle ootmoed – zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden.” Niet dat het zaligmakend geloof ons kan ontnomen worden, dat is onmogelijk. Het gaat er in deze woorden van de apostel Paulus om, dat hij pal heeft gestaan tegen de aanvallen en verleidingen van de vijand en zich niets van de ganse waarheid Gods, die hem was toevertrouwd, heeft laten ontnemen. Zonder enige gedachte aan hoogmoed, kon bij dan ook zeggen: “Voorts is mij weggelegd de kroon der gerechtigheid, welke mij de Heer, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal”(2 Tim.4:7,8).

En zolang wij de eindstreep nog niet hebben bereikt, mogen we wel de oproep ter harte nemen:

“opdat gij door dezelve de goede strijd strijdt” (1 Tim. 1 : 18)
“”strijdt de goede strijd des geloofs” (1 Tim. 6 : 12).

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies