2-Koningen 6:24 – Het beleg van Samaria (2 Kon. 6:24-7:20)
Geen inkeer
“Ondank is werelds loon” zou een goede titel zijn voor dit gedeelte uit het tweede boek der Koningen. Nadat ze met blindheid geslagen waren en daarna in vrijheid naar hun land mochten terugkeren, kwamen de benden der Arameeërs voorlopig niet meer in het land van Israël. Blijkbaar is dit slechts van korte duur geweest, want in het volgende vers lezen we: “Daarna verzamelde Benhadad, de koning van Aram zijn gehele leger, trok op en sloeg het beleg voor Samaria”. Maar kennelijk was ook Israël ondankbaar voor de uitredding, die God de vorige keer geschonken had. Noch de koning, noch het volk hadden zich tot God bekeerd, zodat God de profetische vloek, opgetekend in Lev. 26:21-29 en Deut. 28:49-57, na ruim vijfhonderd jaar in vervulling deed gaan.
Schijn bedriegt
Nadat Joram het verhaal van de beide vrouwen, die hun kind zouden eten, had gehoord, scheurde hij zijn klederen. Terwijl hij op de muur voorbij ging, zag het volk, dat hij een rouwgewaad op het blote lichaam droeg. Uiterlijk mocht dit een teken van verootmoediging en inkeer wezen, bij de koning was echter van inkeer en schuldbesef geen sprake. Integendeel, hij gaf de schuld aan Elisa, die de Arameeërs zomaar naar huis had laten gaan: “Zo moge God mij doen, ja nog erger, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan”.
Zij die geloven haasten niet
Terwijl het volk van Samaria vocht om een ezelskop of een stuk duivenmest (vs. 25), vrouwen hun kinderen aten (vs. 28) en de koning op de muur liep (vs. 30) zat Elisa rustig in zijn huis en wachtte op Gods tijd. Zoals de heer Jezus wist wat de joden van plan waren met hem te doen, zo wist Elisa door de Here voorgelicht, van de boze plannen van de koning (vs. 32). Maar daardoor werd hij geen ogenblik uit het veld geslagen. Een soortgelijke gebeurtenis vinden we in het leven van Achaz en Jesaja (zie Jesaja 7). De gelovige weet echter, dat Gods plannen uitgewerkt zullen worden, hoe de vijand ook te keer mag gaan, en deze plannen concentreren zich om de “grondsteen, die gelegd is in Sion” en dit is een beproefde steen, die vast gefundeerd is, daarom zal “wie gelooft, niet haasten” (Jes. 28:16).
Morgen omtrent deze tijd…
De koning had alle hoop op God opgegeven: “Wat zou ik nog op de Here hopen” (vs. 33). Elisa kende echter het woord des Heren: “Morgen omtrent deze tijd zal een maat fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel”. Hoe hopeloos en dreigend de toestand ook in deze wereld worden mag, de gelovige bezit het woord des Heren en hij weet, dat Gods beloften niet falen zullen. Elisa voegde er echter nog iets aan toe: “bij de poort van Samaria”. In dezelfde stad, waar de boosheid en het ongeloof aan de dag kwam zou de genade van God het duidelijkst aan het licht treden. Jeruzalem, dat de Heer Jezus uitwierp en kruisigde, werd de plaats, waar het heil het heerlijkst werd geopenbaard.
Helaas stoten velen het heil zover mogelijk van zich af. Het woord des kruises komt velen even ongelooflijk voor als deze profetie de hoofdman toescheen op wiens arm de koning leunde: “Ook al zou de Here sluizen in de hemel maken, zou dit dan kunnen geschieden?” Uit deze geschiedenis blijkt, dat men niet straffeloos de genade van God kan afwijzen. Wat voor de één een blijde boodschap is, wordt voor de ander een oordeelsaankondiging: “Zie gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet te eten” (2 Kon. 7:2). Heil en oordeel gaan altijd samen. Onwillekeurig trekken we een vergelijking met de rijke man uit Lukas 16; hij zag de genade en het heil, die het deel van Lazarus waren, maar hij had er zelf geen deel aan. Ook voor hem gold: Gij zult het aanschouwen, doch daarvan niet eten. Zo strekt deze profetie zich uit tot allen die in ongeloof sterven, zij zullen het heil van de kinderen Gods zien, zonder er zelf deel aan te hebben.
Spijze ging uit van de eter, en zoetigheid van de sterke (Richt. 14:14)
Tussen de belegeringsgordel van de Arameeërs en de muur van Samaria bevonden zich vier melaatse mannen. Zowel wat hun ziekte, als hun levensomstandigheden betrof zijn ze een treffend beeld van de hopeloze situatie waarin de mens, als zondaar, verkeert. Waar ze zich ook wendden, overal dreigde de dood. “Sterven” was het hoofdonderwerp van hun gesprek. Waar de vijand heerste vonden ze echter leven en voedsel in overvloed. De Arameeërs zijn niet door mensen, maar door de Heer verslagen. Zo is de grote vijand, de mensenmoordenaar Satan, door Christus verslagen. En Golgotha, waar Satan al zijn macht tegen Christus had verzameld, is de plaats waar uit de dood het leven ontspruit voor ieder, die gelooft. Door de dood heeft Christus te niet gedaan hem, die de macht des doods had. En uit het graf, dat nooit zegt: “Het is genoeg” (Spr. 30:16) bloeit het leven op. Ook hierop zou men het raadsel van Simson kunnen toepassen.
Nadat de melaatsen zich tegoed gedaan hadden, begon hun geweten te spreken: “Wij doen niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil”. Het is te wensen, dat het geweten van elke verloste zondaar zo goed functioneert als dat van deze vier. Nu nog is het de welaangename tijd, en deze dag des heils moeten we gebruiken voordat de nacht komt, waarin niemand werken kan.
Tot de Jordaan toe
De koning verwierp de vreugdeboodschap van de vier melaatsen niet, zoals de hoofdman de heilsprofetie van Elisa verwierp. Ook was hij niet onverschillig, want hij kwam er midden in de nacht zijn bed voor uit (vs. 12). Wij kunnen echter in hem niet het beeld van een eenvoudige gelovige zien, die onvoorwaardelijk vertrouwt op het woord des Heren. Hij kwam met allerlei bedenksels, waardoor het wonder, dat de Heer gewerkt had, verstandelijk moest worden verklaard. Hij was traag om te geloven, zoals menigeen in onze dagen traag is om zijn vertrouwen te stellen op God en zijn Woord. Van menselijk oogpunt uit mag men spreken van prijzenswaardige voorzichtigheid, in verband met de aankondiging van Elisa: “Morgen, omtrent deze tijd” moeten we spreken van traagheid in het geloof, of ja, zelfs van ongeloof.
Gelukkig ging Joram in op het voorstel van één van zijn knechten, en tot aan de Jordaan vonden ze de bewijzen, dat de vijand verslagen was. In de dood van Christus is iedere vijand van de gelovige teniet gedaan, zowel Satan, de dood (als macht) en de zonde.
Zoals de man Gods gesproken had
Het droevig slot van deze geschiedenis bewijst, dat Elisa werkelijk een profeet van God was. Inderdaad werd een maat fijn meel verkocht voor een sikkel, maar eveneens werd de hoofdman toeschouwer, en geen genieter van de verlossing. De uitredding kwam deze man ongelooflijk voor, maar misschien kwam de vloek: “Gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten”, hem nog onmogelijker voor. Tot zijn eigen schade heeft hij echter ondervonden, dat het woord des Heren letterlijk in vervulling is gegaan.
Zo is het ook gegaan met Zedekia, de laatste koning van Juda. Hij zou het land van Babylon niet zien, hoewel hij daar sterven zou (Ezech. 12:13). Terwijl Jeremia van dezelfde koning profeteerde: “Uw ogen zullen de ogen van de koning van Babel zien…… (Jer. 34:3). “Hoe kan dat nu?”, zegt de mens in zijn ongeloof, maar de geschiedenis leert ons hoe letterlijk Gods Woord is uitgekomen.
De Grieken te Athene is het woord dat Paulus hun predikte een dwaasheid geweest, maar dat het oordeel zou worden uitgevoerd door iemand, die uit de doden was opgewekt, was voor hen het toppunt van onzin (Hand. 17:30, 31). Zij, die het evangelie verachten en ook de profetieën van oordeel en gericht over deze wereld naar het rijk der fabelen verwijzen, zullen eenmaal ervaren, dat “tittel” noch “jota” van het Woord van God voorbij zal gaan.