Dat is de vraag hier in dit leven. Ze doet als een zweep haar striemende slagen op onze ruggen neerkomen. En vooruit jachten we. We klimmen en klauteren tegen de maatschappelijke ladder op, met deze vraag op de hielen. We hijsen ons via de rug van onze buurman omhoog. Hier kraakt en scheurt het, ginds breekt een sport, daar komen een paar vingers in de klem; ’t geeft ook niet, omhoog, voort, voort, voort! Een goede positie, dat is je ware! En zo wringen we ons omhoog.
Hoe kom ik het leven door, dat is de vraag maar, daar gaat het toch tenslotte om. Ja, die vraag is zeer zeker belangrijk, maar zou het niet minstens zo gewichtig zijn te weten, hoe we het leven uitgaan. Dan begint het eigenlijk pas. Ons leven is niets anders dan het voorspel van de eeuwigheid. En hoe komt ge die eeuwigheid door? Of beter gezegd: waar brengt ge hem door?
Bedenk toch, lezer, dat u een eeuwigheid wacht. Nu in dit leven krijgt ge de kans u met God te verzoenen. Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, staat als Redder met zijn armen uitgestrekt, om de berouwvolle zondaar bij de hand te vatten. Laat ge evenwel uw kans in dit leven voorbijgaan, wijst ge die uitgestoken hand van Christus af, dan zult ge eenmaal voor Jezus, als de Rechter der wereld, komen te staan. Dan zult gij de armen uitstrekken en roepen: “Jezus, redt mij!” Maar dan zal Hij u moeten afwijzen, uw handen zullen in het niet grijpen, gij zult wegzinken in de eeuwige dood. Uw tijd is voorbij!
Hoe ge door ’t leven zult komen, is dus belangrijk. Oneindig belangrijker is evenwel hoe ge dit leven zult verlaten; als verloste zondaar òf als een verloren mensenkind.
Hoe ge door de wereld komen zult,
Heeft vaak uw hoofd en hart vervuld.
‘k Weet ‘een vraag, die eind’loos meer beduidt:
Hoe ga ik, een zondaar, eens eruit.