063 jrg 105, 11-1962 Zonde en zonden (1)

Psalmen 1 – Boom en vrucht

In de bijbel wordt de mens vaak vergeleken bij een boom, die vruchten voortbrengt. Een erg mooi voorbeeld hiervan geeft ons Psalm 1, waarin de rechtvaardige genoemd wordt: een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd. Ernstig is de uitspraak van Johannes de doper: “En reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen; elke boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehouwen en in het vuur geworpen” (Matth. 3:10; Luk. 3:9).

Ook de Heer Jezus gebruikte deze beeldspraak: “Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook druiven van doornen, of vijgen van distelen? Zo brengt elke goede boom goede vruchten voort, maar de kwade boom brengt kwade vruchten voort. Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. Elke boom, die geen goede vrucht voortbrengt wordt omgehouwen en in het vuur geworpen. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen” (Matth. 7:15-20; zie ook Matth. 12:33 en Luk. 6:43-45).

In het bovenstaande wordt van goede en kwade bomen gesproken. Wat zijn natuur betreft is elk mens echter een kwade boom, die boze vruchten voortbrengt. Gods Woord zegt ons dat in niet mis te verstane bewoordingen:

“Er is geen rechtvaardige, ook niet één”
“Er is niemand, die verstandig is”
“Er is niemand, die God zoekt”
“Er is niemand, die goed doet, er is niet tot één toe”
“Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (zie Rom. 3:9-26).

Wie hiermee niet overtuigd is, doet goed de volgende gedeelten nog eens na te slaan: Gen. 6:5; 8:21; Jer. 17:9; Matth. 15:19 en Pred. 7:20. In al deze plaatsen lezen we wat de mens is en wat hij doet. De mens is zondig; in zijn hart heerst het boze beginsel de zonde, en zodra een mens tot bewust handelen komt, verricht hij boze daden: zonden.

Oordeel onafwendbaar

Een boomkweker, die een verkeerde boom in zijn boomgaard heeft, zal deze uit de aard der zaak omhouwen. Met de mens staat het er niet anders voor. Johannes de doper kondigde het oordeel aan: “elke boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehouwen en in het vuur geworpen” (Matth. 3:10). In de gelijkenis van de vijgenboom, geplant in de wijngaard, heet het: “Zie drie jaren kom ik vrucht zoekende op deze vijgenboom, en vind ze niet; houw hem om, waarom beslaat hij ook onnut de aarde?” (Luk. 13:7).

Zeer duidelijk is ook het woord van de Heiland: “Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden” (Matth. 15:13).
Zonder beeldspraak vinden we dit oordeel aangeduid in Hebr. 9:26: “En gelijk het de mensen gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel…”

De mens onverbeterlijk, zijn zonden onuitwisbaar

Wil iemand voor God kunnen bestaan, dan moet hij zijn natuur veranderen. Maar dat alleen helpt hem niet, dan moet hij ook nog al zijn zonden uitwissen. En wij zijn noch tot het één, noch tot het ander in staat. Al zou iemand letterlijk opnieuw geboren zijn, dan geldt nog het woord van de Heer tot Nicodemus: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees” (Joh. 3:6). Alle menselijke godsdiensten zijn er op uit de mens te verbeteren. Maar of men dat nu probeert in één mensenleven of indien het mogelijk ware via tientallen zielsverhuizingen, dan nog leert ons Gods Woord en toont ons de praktijk, dat dit onmogelijk is. Men meent de mens te kunnen genezen volgens “de methode van Naäman”: Over de plaats strijken en wat bezweringen uitspreken, dan zal dat melaatse vlees wel beter worden. Maar noch door geboorte, noch door verbeteringsmethoden is de natuur van de mens te veranderen, laat staan, dat men de reeds begane zonden zou kunnen uitdelgen. Het is onmogelijk een reine te geven uit een onreine, met welke menselijke middelen dan ook.

Toestand dus hopeloos?

Deze beschouwing is niet erg optimistisch en de toestand van de mens lijkt hopeloos. Maar gelukkig, wat bij de mens onmogelijk is, is mogelijk bij God. Daartoe keren we terug tot de boom en zijn vruchten. Een boomkweker ziet toch kans om een wilde boom goede vruchten te laten voortbrengen. En al gaat het beeld, zoals elk beeld, niet helemaal op, toch kunnen we de methode, die hij daarbij gebruikt, toepassen op de toestand van de mens. Het is niet meer dan een illustratie, – dat weet ik wel -, maar toch een leerrijke illustratie. Zo’n kweker neemt een snoeimes en snoeit de oude boom tot op de stam radicaal af. Dan neemt hij een loot van een goede boom en ent die op de oude stam. Alle takken, die aan de nieuwe loot komen, geven nu goede vruchten, maar zodra de kweker de oude stam laat uitbotten, krijgt hij daaraan wilde vruchten. Welnu wil de mens gered worden, dan moet er met hem iets dergelijks gebeuren. Zijn oude natuur moet onder het snoeimes door, of wel, die moet geoordeeld worden en alle twijgen en verkeerde vruchten moeten worden weggenomen. Vervolgens moet hij een nieuw leven ontvangen, een nieuwe natuur, die uit God is.

Het kruis van Christus geeft de oplossing.

Door het werk van Christus op het kruis is de Goddelijke grondslag gelegd voor de redding van de zondaar. Zoals we zagen heb ik zonde in mij (mijn zondige natuur, die ik bij mijn geboorte heb meegekregen: “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen”) (Ps. 51:7), en heb ik zonden (als een zondeschuld, al mijn verkeerde gedachten, woorden en daden) op mij rusten. Deze beide sluiten mij buiten de hemel. Wil ik dus toch gered worden, dan moet het offer van Christus in beide dingen voorzien. En – God zij er voor geloofd – het kruis van Christus voorziet ook in beide. Daartoe zullen we twee schriftgedeelten nader beschouwen. En het ware te wensen, dat alle gelovigen, in het bijzonder de pasbekeerden, de vérstrekkende betekenis van deze beide gedeelten beter verstonden. Dan was er minder twijfel in het hart, minder onzekerheid: “Ben ik wel bekeerd…?” enz.

De oplossing voor de zonden

In 1 Petr. 2:22-25 lezen we: “hij die geen zonde gedaan heeft, en geen bedrog is in zijn mond gevonden… die zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij der zonden afgestorven, der gerechtigheid leven zouden; door wiens striemen gij genezen zijt. Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu teruggekeerd tot de Herder en Opziener uwer zielen”. Zonden moeten gestraft worden; God kan ze onder geen beding door de vingers zien. Nu worden wij of wel een ander gestraft, en gelukkig Jezus Christus is de Ander, die de zonden van allen, die in het geloof Hem zouden aannemen, op het hout in zijn lichaam gedragen heeft. Hij ontving niet de straf voor zijn eigen zonden, want er staat uitdrukkelijk, dat Hij geen zonde heeft gedaan, dus zelfs geen enkele zonde. Hij was de volmaakte plaatsvervanger voor ons. Let er wel op, dat het in dit gedeelte niet gaat om wat wij zijn, maar wat we deden; niet om wat Christus was in zichzelf, maar om wat Hij deed voor ons, niet om het feit, dat wij na onze bekering bekleed zijn met de gerechtigheid, maar dat we der gerechtigheid leven zouden.

De oplossing voor de zond

Helaas zien vele christenen het onderscheid tussen zonden en zonde niet. Daarom missen ze een belangrijk stuk onderwijs, dat God ons in zijn Woord wil geven. Daarom varen velen in een geestelijke mist van twijfel en onzekerheid over hun behoud. Kenmerkend voor alle heidense godsdiensten is ook dat ze zich eigenlijk alleen maar bezig houden met de zonden en nooit met de zonde. Ik bedoel dit, ze zoeken een oplossing voor het gedrag van de mens, maar ze weten niets te beginnen met de natuur van de mens.
Christus geeft echter ook een oplossing voor het probleem van onze zondige natuur. Daarvoor moeten we de tweede schriftplaats nader onder ogen zien nl. 2 Kor. 5:21: “Die geen zonde gekend heeft, die heeft Hij zonde voor ons gemaakt opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem”.
Christus kende het boze beginsel van de zonde in Zich niet, maar Hij werd tot zonde gemaakt. Wanneer we nu beide plaatsen naast elkaar zetten zal ons het onderscheid goed duidelijk worden:

1 Petr. 2:22-25 2 Kor. 5:21

die geen zonde gedaan heeft die geen zonde gekend heeft die onze zonden in zijn lichaam die heeft Hij zonde voor ons gedragen heeft maakt opdat wij der gerechtigheid leven opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem

Met Christus gestorven

Mijn zonde, niet gezien als enkelvoud van zonden, maar gezien als boze natuur, als boos beginsel in mijn hart, de boom dus, kan God niet vergeven! Dit klinkt misschien iemand vreemd in de oren, maar toch is het zo. Die boze natuur is geoordeeld. Mijn zonden kan God mij vergeven, omdat Hij ze Christus toegerekend heeft. Je kunt iemand vergeven, wat hij doet, niet wat hij is. Wat mijn oude natuur betreft, ben ik dus door God geoordeeld in Christus. In de bijbel wordt ons dan ook geleerd, dat iedere gelovige met Christus gestorven is!

“Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde te niet gedaan zij, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want die gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde… Alzo ook gij houdt u voor de zonde dood” (Rom. 6:6-11).
“Maar die van Christus zijn, hebben het vlees gekruisigd, met de hartstochten en begeerten” (Gal. 5:24).
“Ik ben met Christus gekruisigd, en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij” (Gal. 2:20).

Zolang ik echter in dit lichaam blijf, houd ik de boze natuur in mij. Ook na mijn bekering heb ik nog diezelfde boze, zondige natuur. De apostel Johannes schrijft: “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet” (1 Joh. 1:8).

Dat behoeft me echter niet te verontrusten. En hier zit de moeilijkheid voor velen, die de zekerheid van de behoudenis missen. Ze zitten altijd maar in zichzelf te wroeten en ontdekken dan steeds, dat ze nog die boze zondige natuur hebben. Ze bemerken, dat uit hun hart nog altijd diezelfde zondige begeerten komen. En ze vragen zich bezorgd af: “Als ik een kind van God was, zou ik dat toch niet hebben.” Hoe meer ze er mee tobben, hoe meer ze zich bezighouden met zichzelf, in plaats van met Christus en zijn werk, des te pijnlijker worden ze zich hun zondigheid bewust. Het is er mee als met iemand, die met een kolenboer gaat vechten, hij wordt steeds zwarter. Satan ziet dat natuurlijk wel graag. Gods Woord zegt echter niet: ga die zonde in je bestrijden, roei ze uit met wortel en tak. Neen God vraagt van mij, dat ik geloof, dat ik met Christus gekruisigd ben en dat ik me voor de zonde dood houd. Maar als ik me bezighoud met mezelf, dan houd ik me juist niet voor de zonde dood. En waar vind ik de kracht om mij voor de in mij wondende zonde dood te houden? Dat kan in de kracht van de Heilige Geest, door mijn oog op Christus te vestigen. Hoe meer ik met Hem bezig ben, des te meer zal ik veranderd worden naar zijn beeld.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies