Flitsen uit het Mattheüsevangelie
(Mattheüs 10 : 1-15)
Arbeiders in de oogst
In dit gedeelte, dat aansluit bij het slot van hoofdstuk 9, laat de Heer zien dat Hij zelf zijn arbeiders in de oogst uitzendt.
Wat de letterlijke verklaring betreft, heeft dit hoofdstuk betrekking op de zending van do twaalf discipelen in de dagen van de Here Jezus. Het bevel om niet naar de volken, maar alleen naar de Joden te gaan, maakt dat duidelijk.
Wat de profetische strekking betreft zijn de twaalf apostelen een voorbeeld van de Joodse gelovigen, die in de Grote Verdrukking de komst van de Messias voorbereiden. Dat bewijst vs. 23:
“Gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt”.
We kunnen alle voorschriften in dit hoofdstuk dus niet zonder meer op onze tijd toepassen.
Wel vinden we er beginselen in die ook ons iets te zeggen hebben.
De Heer zendt
Ten eerste leren we eruit dat de Heer zelf zijn arbeiders roept en zendt. Zij waren door hun omgang met de Heer bekwaam gemaakt om uitgezonden te worden.
Datzelfde beginsel geldt ook nu. Voordat de Heer zijn discipelen riep om ze uit te zenden, heeft Hij hen als zondaars geroepen.
Zo kan iemand ook alleen als arbeider voor de Heer optreden wanneer hij eerst als zondaar tot de Heiland is gegaan. Is dat echter gebeurd, dan roept de Heer ook en wijst ons een taak aan. Dan zendt Hij uit.
De Heer geeft macht (gezag)
De Heiland gaf zijn discipelen ook macht of gezag. Dat kan Hij alleen doen. Zij brachten een nieuwe boodschap, die bevestigd moest worden door tekenen en wonderen. Voor ons geldt de opdracht van Lucas 24 : 47:
“In zijn naam prediken bekering en vergeving van zonden onder alle volken”.
En daarvoor hebben we het gezag van de Heer. Op grond daarvan mogen we de mensen prediken dat ze zich moeten bekeren. Op grond daarvan kunnen we iedere bekeerde zondaar bevestigen dat zijn zonden vergeven zijn.