Flitsen uit het Mattheüsevangelie
(Mattheüs 10 : 1-15)
De Heer wijst het werkterrein aan
Vaak zegt iemand roeping te hebben om iets voor de Heer te doen, maar hij weet niet wat of waar.
Maar als de Heer roept, wijst Hij ook het werkterrein aan. Zo deed Hij het met de twaalven, zo doet Hij het ook met ons.
Voor de twaalven waren dat de steden van Israël. Voor ons is dat de hele wereld. Maar dat niet alleen. Of we naar Togo of Thailand moeten of in onze stadswijk moeten werken, dat wil Hij ons duidelijk maken!
De Heer wijst de dienst aan
Jezus Christus vertelde de discipelen precies wat hun taak was. De verzen 7 en 8 laten dat zien.
Zo maakt Hij óns ook duidelijk wát we hebben te doen: ziekenzorg of traktaatverspreiding, openluchtwerk doen of zendingsarts worden enz.
De Heer vraagt vertrouwen
Hoe moesten de discipelen echter in hun onderhoud voorzien? Mochten ze het evangelie van het koninkrijk der hemelen “verkopen”? Dus in de trant van: ‘Mensen, wij hebben een geweldige boodschap voor jullie, en dat is een boodschap van God. Ons gezag daarvoor behoeven jullie niet te betwijfelen, want we kunnen het met tekenen en wonderen bewijzen. Maar dan moet er eerst geld op tafel komen.’ Neen, zo mocht het beslist niet. De Heer zegt:
‘Om, niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet’ (vs. 8b).
Maar dan moesten ze zeker voor een goed gevulde portefeuille zorgen vóór de aanvang van hun zendingsreis? Ook dat niet! Geen goud enz., geen proviand enz. mochten ze meenemen!
Maar hoe moet dat dan? Wel: “De arbeider is zijn voedsel waard” (vs. 10).
Akkoord! Wie geeft hem dat voedsel echter? Daar zorgt de Heer voor! Ze zijn geen arbeiders in dienst van mensen, maar in dienst van de Heer. De Opdrachtgever zorgt voor het loon van zijn werknemers!
Hoe? Wel, Hij zal de harten bewerken van hen die de boodschap horen en aannemen om voor de discipelen te zorgen. Daarop moesten de twaalf vertrouwen. En hun vertrouwen zou niet beschaamd worden.