Mattheüs 10:11
Redding voor onwaardigen
De twaalf discipelen moesten heengaan om het evangelie van het koninkrijk te prediken. Als ze bij een stad, dorp of huis kwamen moesten ze onderzoeken of die stad, dat dorp of dat huis “waardig” waren. Zo ja, dan zou hun vrede over de bewoners er van komen.
Zijn wij dan uit onszelf het evangelie waard of niet waard? Nee, maar dat is ook de bedoeling van deze utspraak niet. We zijn allen zondaars, en hebben bij God niet anders in te brengen dan lege briefjes. De bijbel zegt dat we dood zijn door onze zonden en misdaden (Ef. 2:1), dat er uit ons hart alleen maar slechte dingen voortkomen (Matth. 15:19). We zijn geen van allen de hemel waard. Wat dat betreft zei de hoofdman terecht:
‘Ik ben niet waard dat Gij (Christus) onder mijn dak zoudt inkomen’ (Matth. 8:8).
En de verloren zoon heeft het heel goed geschoten met zijn uitspraak:
‘Ik ben niet meer waard uw zoon genoemd te worden’ (Luk. 15:18).
Maar het wonder van het evangelie bestaat juist daarin dat het redding biedt aan onwaardigen. Niet voor rechtvaardigen is Jezus Christus gekomen, maar voor zondaars, die alles verbeurd hebben.
Toch waard?
Maar hoe kan hier dan toch gesproken worden over een stad die het waard is? De oplossing is niet zo moeilijk. De bijbel zelf lost het probleem op. In Hand. 13:46 zegt Paulus tegen de Joden, die de boodschap van het evangelie afwijzen:
‘Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen’.
Iemand die het evangelie verwerpt, toont dus zelf daardoor het evangelie niet waard te zijn. Dat was de proef die de discipelen moesten aanleggen. Het vervolg van ons gedeelte toont dat ook. Als men de discipelen de deur wees, of hun prediking verwierp (vers 14), was het duidelijk hoe de zaken er voor stonden. De bewoners lieten dan zelf zien dat ze het heil niet waard waren. In zo’n geval moesten de discipelen door een symbolisch gebaar laten zien dat ze ieder contact met die stad verbraken en dat de bewoners volkomen voor eigen rekening stonden. Dit gebaar bestond in het stof afschudden van hun voeten. Paulus en Barnabas hebben dat in Antiochië ook gedaan ten opzichte van de Joden, waarover we het zojuist hadden.
In de dag van het oordeel
En hoe zal het dan met zo’n stad aflopen? De Heer zegt er van dat het Sodom en Gomorra minder slecht zal vergaan dan de bewoners van zo’n stad. Zij die geloven, zijn allen voor eeuwig behouden, maar ze ontvangen verschillend loon. Zo gaan allen die in ongeloof sterven, voor eeuwig verloren, maar het oordeel zal niet voor allen hetzelfde zijn. Het evangelie te horen betekent een geweldig voorrecht, maar daarmee neemt de verantwoordelijkheid ook toe.
Sodom en Gomorra hebben nooit het evangelie horen weerklinken in hun straten. Zij hadden slechts het getuigenis van de schepping en dat van Lot. Het eerste verwierpen ze, het tweede had weinig kracht. Ze staan evenwel schuldig. Maar niet zo schuldig als iemand die één of twee keer, of misschien zijn hele leven lang het evangelie heeft gehoord, maar zich tevreden heeft gesteld met de schijn van Christen te wezen, zonder zich ooit met berouw van zijn zonden tot Christus te hebben gewend. Wel een reden om er ernst mee te maken, als u dit tot nu toe niet heeft gedaan!