068 jrg 107, 04-1964 De gemeente, het lichaam van Christus 1

Romeinen 12:5

De gemeente wordt in de bijbel beschreven als:

  1. een lichaam: het lichaam van Christus;
  2. een gebouw: huis van God;
  3. een vrouw, de bruid van het Lam.

Elk van deze voorstellingen geeft bepaalde kenmerken van de gemeente aan. We beperken ons voor het ogenblik tot het beeld van het lichaam. De drie hoofdkenmerken kan een lichaam zijn:

a) het lichaam vormt één geheel;
b) het lichaam heeft vele leden, die elk een eigen taak hebben;
c) het lichaam wordt bestuurd door het hoofd.

We zullen zien, dat de gemeente inderdaad deze drie kenmerken bezit. De logische gevolgtrekking is, dat de gemeente in haar praktische openbaring hieraan heeft te beantwoorden. Wanneer de gemeente als geheel hierin faalt, heeft ieder gelovige persoonlijk de verantwoordelijkheid naar de Goddelijke beginselen te handelen.

De eenheid van de gemeente van Christus

De eerste christenen openbaarden de eenheid

De volgende teksten bewijzen, dat de gelovigen in deze bedeling inderdaad een eenheid vormen, zij zijn één lichaam:

“Zo zijn wij, de velen, ÉÉN lichaam in Christus en elk afzonderlijk elkanders leden” (Rom. 12:5).
“Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam: want wij allen nemen deel aan één brood” (1 Kor. 10:17).
“Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” (1 Kor. 12:13).
“Vrede makende, en beiden (jood en heiden) in één lichaam met God verzoenen zou door het kruis” (Ef. 2:16).
“Eén lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt in één hoop uwer roeping” (Ef. 4:4).
“En de vrede van Christus, tot welke gij ook geroepen zijt in één lichaam, heerse in uw harten” (Kol. 3:15).

Alle gelovigen, of ze nu pas of reeds jaren lang bekeerd zijn, zijn één in Christus. In Hem is zelfs het onderscheid tussen jood en heiden, dat vanaf de Sinaï tot aan de pinksterdag heeft bestaan, opgeheven (Gal. 3:28; Kol. 3:11).
Ten tijde van de apostelen was de eenheid van alle gelovigen, zoals die in Gods oog bestaat, zichtbaar. We lezen daarvan dit getuigenis:

“En allen, die geloofden, waren bijeen… En dagelijks eendrachtig in de tempel volhardende” (Hand. 2:44, 46).
“En zij… hieven eendrachtig hun stem op tot God” (Hand. 4:24).
“En de menigte van hen, die geloofden, was één hart en één ziel” (Hand. 4:32).

De zichtbare eenheid verdwenen

Satan heeft op alle manieren geprobeerd de uiterlijke eenheid te verscheuren. Hij zaaide tweedracht in de gemeente te Jeruzalem (Hand. 6). Hij probeerde de gelovigen uit de joden en die uit de heidenen uit elkaar te drijven. (Hand. 15). In Korinthe gelukte het hem diverse groeperingen binnen de gemeente in het leven te roepen, die zich schaarden om hun favoriete prediker (1 Kor. 1). Zolang de apostelen leefden, bleef de eenheid gehandhaafd, daarna is ze helaas door onze ontrouw te loor gegaan. De kerkelijke situatie is nu zo, dat we aantreffen de zogenaamde Katholieke kerken, die beweren de uiterlijke eenheid bewaard te hebben – het feit, dat er meerdere zijn: Roomkatholieke en Griekskatholieke loochenstraft deze bewering al -, maar in wier midden de grofste afgoderij en de ergste dwaalleer gevonden wordt. En verder de zogenaamde protestantse gemeenschappen in wier midden de splijtzwam van verdeeldheid op vreselijke wijze gewoed heeft. Zelfs heeft men deze verdeeldheid goed willen praten door te beweren, dat Gods waarheid te rijk is om in één kerkvorm volkomen te worden beleden. Men zegt dan, dat de “pluriformiteit der kerk” door God gewild is (zie chr. encyclopedie).

Menselijke pogingen tot herstel

In de jaren na de tweede wereldoorlog is er gelukkig een kentering ingetreden. Vele christenen leggen zich niet langer neer bij de bestaande toestand. In hun harten heeft de bede van de Heiland: “opdat zij allen één zijn” weerklank gevonden. Zij gevoelen, dat het niet aangaat de door God gewerkte eenheid in de praktijk te verloochenen. Zo is er een streven naar eenheid ontstaan, dat enerzijds als een gunstig, anderzijds echter als een gevaarlijk verschijnsel te beoordelen valt. Het is er mee als met Davids wens om de ark een plaats te geven in Jeruzalem. Dit plan was op zichzelf goed, maar bij de uitvoering ervan liet David zich niet leiden door de Goddelijke voorschriften. Hij handelde naar eigen gedachten en vervoerde de ark op de “filistijnse wijze” met de verschrikkelijke gevolgen die dit meebracht (1 Kron. 13). Zo bewandelen velen bij hun pogingen om de eenheid te openbaren niet de Goddelijke weg, maar trachten op allerlei menselijke manieren, naar het voorbeeld van wereldse organisaties en verenigingen, de uiterlijke eenheid te herstellen. Sommigen trachten hun behoefte aan eenheid te voldoen door gemeenschappelijke evangelieverkondigingen, bijbelbesprekingen en andere samenkomsten te organiseren. Anderen menen in interkerkelijke avondmaalsvieringen de oplossing te vinden. Dan zijn er die zoeken naar een compromis, een soort grootste gemene deler van alle geloofsbelijdenissen, op grond waarvan men alle christenbelijders wil samenbrengen. En ten slotte verwacht de massa veel heil van grote overkoepelende organen, zoals de wereldraad van kerken, en meent men daardoor de kerkmuren te slechten.

Waar lopen deze pogingen op uit?

Deze pogingen lijken succes te hebben. Er valt alom een toenadering te bespeuren. Zelfs Rome toont zich niet meer afzijdig. Alles wijst er op dat de diverse kerkgenootschappen elkaar vroeger of later zullen vinden. Het moge vreemd klinken, maar wij zijn er vast van overtuigd, dat deze door de mens gevormde eenheid er komt!
Desondanks kunnen we niet ernstig genoeg tegen deze poging waarschuwen! Want men bewandelt niet de Goddelijke weg, maar de menselijke. Deze pogingen zullen succes hebben, maar een verschrikkelijk succes. In het boek “De Openbaring” vinden we het resultaat opgetekend. Daar is sprake van één machtig religieus stelsel. Het is echter niet de gemeente, de bruid des Lams, maar de verbasterde gemeente, het grote Babylon, dat ons daar geschilderd wordt (Openb. 17, 18, 19). Het bestek van dit artikel laat niet toe hierop in te gaan, we verwijzen daarvoor naar “de beschouwing op de Openbaren” van H.C. Voorhoeve. Het profetisch woord wil een lamp zijn voor onze voet. Als we op deze profetische schildering acht geven, zullen we bewaard blijven voor het inslaan van menselijke wegen, die tot zulk een verschrikkelijk resultaat leiden. Maar als we dit slechts als holle frasen beschouwen, als we willens en wetens doen alsof er geen laatste bijbelboek bestaat, hoe kunnen we dan anders dan in duisternis wandelen, ondanks alle ogenschijnlijke successen?

De verdeeldheid door God voorzegd

Willen we de Goddelijke weg bewandelen, dan hebben we nauwkeurig acht te geven op Gods Woord. Zodra David terugkeerde tot de Goddelijke voorschriften en de levieten heiligde om de ark te dragen ging alles goed en was er blijdschap bij het volk van God en alleen ergernis bij Michal, die God slechts in naam diende. Als we terugkeren tot Gods Woord zal ons spot niet gespaard blijven, maar de vreugde van het wandelen in de weg des Heren weegt hiertegen ruimschoots op!!!
De eerste les, die we uit Gods Woord te leren hebben is, dat God de verdeeldheid en het verval voorzien en voorzegd heeft, zodat Hij ook voor de gelovige, die leeft ten tijde van het verval en de verdeeldheid de weg kon aanwijzen, die in zulke omstandigheden naar zijn gedachten is. In zijn afscheidsrede te Miléte kondigde de apostel Paulus aan:

“Want dit weet ik, dat na mijn vertrek wrede wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; en uit u zelf zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken, om de discipelen achter zich af te trekken” (Hand. 20:29, 30).

De voorstelling is maar al te zeer bewaarheid geworden. God kent de boosheid van ons hart zo goed. Hij weet, dat wij niet bewaren, wat ons is toevertrouwd. Ook wat de gemeente betreft moet blijken, dat alles van God afhangt, opdat alle roem aan Hem gegeven wordt. In dit licht beschouwd, is ook de moeilijke tekst uit 1 Kor. 11 te begrijpen:

“Want er moeten ook sekten onder u zijn, opdat de beproefden onder u openbaar worden”.

Hoewel het in Korinthe nog niet tot een openlijke scheuring was gekomen, was de kiem van verdeeldheid al aanwezig. Er waren diverse sekten, waarvan de leden zich noemden naar Apollos, Paulus, Kefas enz. Is het dan Gods wil, dat deze sekten er zijn? Nee, ze zijn er niet omdat Gods wil er de oorzaak van is, maar als gevolg van de boosheid van de mens. En nu gebruikt God dit sektarisme om de beproefden openbaar te maken. Te midden van de ontrouw der massa verheerlijkt God zijn naam in de trouw van de enkeling. Hiervan vinden we vele voorbeelden in het oude testament, in de boeken Richteren, Samuël en Koningen. De beproefden in Korinthe waren zij, die aan het scheuring maken niet meededen. Zij bedroefden zich over de verdeeldheid en weigerden een apostel tot hoofd van hun groep te maken. Zij hielden vast aan Gods gedachten betreffende de eenheid van de gemeente en wilden die openbaren.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies