Flitsen uit het Mattheüsevangelie 78
(Mattheüs 12 : 1 – 8)
Botsing
Toen de Here Jezus in Palestina rondging en predikte, kwam Hij iedere keer in botsing met de formalistische, godsdienstige leiders van het volk Israël. We lezen in bovenstaand gedeelte dat de discipelen van de Heer op de sabbathdag aren plukken, ze tussen de handen kapot wrijven en de korrels opeten. Op zichzelf was het geoorloofd van het staande koren met de hand aren te plukken en daarvan te eten (Deut 23 : 25). Daarover vallen de farizeeën dan ook niet, maar wel over het feit dat ze het op de sabbath doen, want dan was werken verboden En in de discipelen vallen ze Christus aan, Hij staat dit immers toe…. dan is Hij geen wetsgetrouwe Jood! En zó een wil beweren de Messias te zijn?
Deze farizeeën hebben echter van de sabbath die een zegen voor Israël moest zijn, een knellend juk gemaakt. En ze waren er trots op, dat zij – althans uiterlijk voor de schijn – dit juk zo voorbeeldig droegen. Christus laat hen echter door twee voorbeelden zien, dat hun aantijging onjuist is, en verklaart daarna dat ze van de eigenlijke zin van de wet niets begrepen hebben. Als ze de discipelen aanvielen, die om hun honaer te stillen op sabbath wat aren fijn wrijven, wat moesten ze dan wel van David zeggen, die uit nood van de toonbroden at. Durfden ze hem soms een wetsschender te noemen, en dat terwijl de Schrift het gedrag van David met geen enkel woord laakt? Dit voorbeeld uit de Schrift had hen moeten leren niet te vlug te zijn met hun oordeel en op te passen voor wetticisme.
Het tweede voorbeeld moet hen nog meer in het nauw brengen. Volgens de wet moeten de priesters ook op sabbath in de tempel dienen, en toch staan ze niet schuldig aan sabbathsschending. In hun blind fanatisme hebben de farizeeën geen oog voor het beginsel van de wet, dat God barmhartigheid wil in plaats van een wettische, droge en dorre dienst van offers brengen enz. En per slot van rekening wie menen ze eigenlijk voor zich te hebben? Als ze David niet durfden te beschuldigen, laten ze dan wel bedenken, dat Hij, Jezus van Nazareth, meer is dan David, Hij, de Zoon des mensen, is Heer van de sabbath, want Hij is de wetgever zelf, namelijk God geopenbaard in het vlees.
Deze mensen hebben geen oog voor hun eigen verlorenheid, ze hebben geen begrip voor de geest van de wet en ze hebben geen oog voor wie Jezus Christus is.
En toch zijn ze o zo godsdienstig! En denken ze dat hun trouwe plichtsbetrachting hen aangenaam maakt voor God. Ze bewijzen geen barmhartigheid aan de discipelen, omdat ze zelf nooit hebben ingezien alleen te kunnen bestaan voor God omdat Hij barmhartig is.
Helaas is het geslacht van de farizeeën geen uitgestorven volksgroep. Hoe staat het in dit opzicht met ons? Bestaat onze godsdienst uit plicht, wet, dit doen, dat nalaten. Of hebben we in Christus op het kruis Gods barmhartigheid ontdekt en gezien dat dát alleen onze redding betekent?
Indien nog niet, maak dan ernst met uw zaak voor God. Pleit op zijn genade, die u, zondaar, redden wil, niet op grond van uw vroomheid, uw godsdienst enz., maar alleen op grond van het werk van Jezus Christus. En doe het nu, voordat de tijd van barmhartigheid voorbij is en het oordeel zonder barmhartigheid wordt uitgestort over allen die Gods barmharticheid hebben veracht.