De tentoonstelling, die deze zomer in Rotterdam is gehouden, kan zonder overdrijving het succes van dit zomerseizoen worden genoemd. Dit blijkt al dadelijk, wanneer we ons op de hoogte stellen van het aantal bezoekers, dat ongeveer een week voor de sluiting de 1.250.000 had overschreden. Ook blijkt dit uit het feit, dat de sluitingsdatum, die oorspronkelijk op 15 Aug. was bepaald, verschoven werd tot 31 Augustus. Al zeggen cijfers veel, toch kunnen ze nooit die overweldigende indruk wekken, die de tentoonstelling ongetwijfeld zelf heeft gemaakt op iedere bezoeker.
Wanneer ge de voorhal binnentreedt, verkondigen een reeks platen aan de wand u Rotterdams groei van ± 1550 tot 1950; een nevengebouw doet u Rotterdams vernieuwing en herstel zien; de grote hal geeft u een beeld van Rotterdams werkzaamheid op dit moment. In deze hal hebben vele firma’s een stand opgericht en laten door middel van miniatuur voorbeelden zien hoe hun apparaten werken: hijskranen, elevators, baggermolens en vele andere. Als de bezoeker zich daarna naar het park begeeft en een kijkje heeft genomen bij de duikerdemonstratie, een blik heeft geworpen in de periscoop van een onderzeeër, het oude zeilschip “De Viking” heeft gezien, de radar~ installatie heeft bewonderd en tenslotte een vaart door Rotterdams havens heeft gemaakt, dan is het geen wonder als hij eindelijk doodmoe van het lopen en kijken neerzinkt in een gemakkelijke stoel van de Bellevue~Restauratie en bij zichzelf uitroept: “Wat een kolossaal werk heeft de mens hier tot stand gebracht!”
Zo, lezers, is het ons ook gegaan. Maar hoe we ook gekeken hebben en hoe we ook hebben gespeurd: op heel deze tentoonstelling hebben we geen enkele stand en geen enkel apparaat gezien, waardoor de mens erkende, dat hij met al zijn vernuft toch nog mijlen beneden Hem staat, die deze aarde en deze mens heeft geschapen. En wij waren juist beland op het dek van het Vikingschip, toen deze zelfde God door een vreselijk en hevig onweer alle bezoekers van deze tentoonstelling onder de beschutting van tentzeilen en afdakjes dreef. Op het zelfde moment lag het tentoonstellingsterrein als uitgestorven: geen lastwerktuig beurde zijn last op, geen lier werkte meer, zelfs het Ahoy’ treintje staakte zijn dienst. En wij, mensen, die een dergelijke tentoonstelling op touw konden zetten, wij konden de bliksem niet uit het luchtruim bannen en de regenboog, die daarna in de wolken verscheen, niet uitwissen.
Nu hebben we dit niet geschreven om ueen beeld te geven, van wat er in Rotterdam is te zien, want daarvoor is de tentoonstelling te groot en dit opstel te klein, maar wel hebben we dit vermeld, om er u bij te bepalen, dat God, uw en onze Schepper, ver verheven is boven het menselijk vermogen. En met die Schepper hebben we te maken. Eenmaal zal Hij onze werken van onze hand eisen. En wat zegt God nu van ons mensen, die toch zo ontzaglijk veel kunnen, getuige Rotterdam Ahoy?
a)”Er is niet één, die goed doet, niet tot één toe!”
b)”Want er is geen onderscheid: want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid Gods, en, worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is door het geloof in Zijn bloed!”
Lezer, leer af te zien van de mens, die met al z’n grote prestaties in God toch zijn meerdere moet erkennen en laat u verzoenen met een Schepper, van Wie ge zijt afgeweken. Hij zond Zijn Zoon Jezus Christus, Die Zijn bloed stortte op Golgotha’s kruis, opdat gij door het geloof in dat bloed gerechtvaardigd zoudt worden