Mattheüs 12:9
In de synagoge is een man met een verschrompelde hand. De Farizeeën staan ‘op scherp’. Ze vragen aan Jezus Christus: ‘Is het geoorloofd op de sabbath te genezen?’Gezien de ervaring die ze met de rabbi van Nazareth opgedaan hebben, zal het antwoord zeker ‘ja’ luiden. Dan hebben ze weer stof om Jezus aan te klagen als sabbathsschender.
De Heer antwoordt echter niet met ja of nee, maar stelt een tegenvraag, die hun geweten moeten raken. Wat deden zij namelijk als van hen een schaap op sabbath in een kuil viel? Lieten zij het dier dan omkomen? Natuurlijk niet! En dat niet alleen omdat ze van hun vee hielden, maar eerder nog omdat ze zo’n schadepost niet graag opliepen.
Welnu, als zij hun schaap op sabbath redden, dan is het dus geoorloofd op die dag goed te doen. Daarop geneest Christus de man met de verschrompelde hand. En de Farizeeën laten zien hoe het woord van Christus hen veroordeelt door plannen te smeden hoe zij hem zouden ombrengen. De Heer vertrekt echter om ook in andere plaatsen zijn zending als Messias te volbrengen.
Hiermee is deze geschiedenis ten einde… of niet? Heeft die voorval ons ook iets te zeggen? Ik dacht van wel.
Ook wij kunnen lijken op streng godsdienstige Farizeeën, die van hun godsdienst een koude, harteloze zaak hebben gemaakt.
Wat een wettische christenen zijn er die van ’t wezen van het geloof in Christus niets weten doordat ze nooit hun eigen verlorenheid hebben ingezien. Ze zoeken het alleen in het volbrengen van plichten. Eén van die plichten is voor hen de zondag te ‘heiligen’, maar daaronder verstaan ze dan: dit niet doen en dat niet doen. Gebod en regel! Een zondag werkelijk aan God wijden en zich verheugen in de Heiland, Heer en Redder, doen ze niet.
Anderen gebruiken of misbruiken de zondag geheel voor zichzelf. Ook dat is fout.
Kinderen Gods zullen zoals de gemeente in het begin die dag, de eerste dag der week, de dag van de opstanding van Christus, gebruiken om bijzonder te gedenken aan het feit dat Christus voor hen gestorven is. Zo kwam de gemeente op zondag samen om het avondmaal te vieren (Hand. 20:7) en de dood van Jezus Christus te verkondigen.