Het evangelie in een notendop
Op een bijbelstudieavond werd eens gevraagd stil na te denken over de welbekende tekst Jh.3: 16 die luidt ‘ Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. Er werd dus geen toespraak over die tekst gehouden, maar alle aanwezigen werden opgeroepen stil voor zichzelf over deze tekst na te denken en daarbij ook vers 17 en 18 te betrekken. Later zou men dan uitwisselen wat bij ieder in zijn of haar gedachten was opgekomen . Sommigen keken wat vreemd op bij die vraag, maar het werd stil en ieder liet zijn gedachten gaan over dit Schriftgedeelte.
Zuster Liefdevol werd bij het lezen van deze verzen opnieuw bepaald bij het kruis en ze werd als het ware overweldigd door de liefde van God die tot uiting kwam in het feit, dat Hij zijn eniggeboren Zoon ook voor haar in de dood liet gaan. Ze realiseerde zich dat als God haar zo had liefgehad zij ook God behoorde lief te hebben. Dat niet alleen, ze dacht aan alle andere gelovigen en besefte dat ze al die broeders en zusters behoorde lief te hebben. Daar hield het niet mee op, ze dacht eraan dat God zondige mensen liefhad en voor hen zijn Zoon gegeven had. Ze voelde dat ze opgeroepen werd alle verloren zondaars lief te hebben en alles te doen om zoveel mogelijk mensen met de liefde van God bekend te maken. Terwijl ze daar zo zat vroeg ze zich af hoe ze dat in praktijk kon brengen…
De aandacht van broeder Hetrechtmoetzijnloophebbenwerd getrokken naar de eerste brief van Johannes waar zowel de uitdrukking voorkomt ‘God is Liefde’ als ook ‘God is Licht’. Hoe kon een heilige God die een ontoegankelijk licht bewoont dan zondaars liefhebben en ze redden van het oordeel? Hij dacht even na over de uitspraak dat God ‘zijn Zoon had gegeven’ en zijn gedachten werden bepaald bij twee bijbelteksten te weten 1 Pt 2:24 waar staat dat die Zoon onze zonden gedragen heeft op het hout en 2 Ko 5:21 waar staat dat die Zoon voor ons tot zonde is gemaakt. Hij had daar vroeger wel eens een toespraak over gehoord en besefte nu opnieuw dat in het probleem van onze zondige daden zowel als in het probleem van onze zondige aard was voorzien. Het drong opnieuw tot broeder Hetrechtmoetzijnloophebben door dat we gered zijn door de liefde van God maar dat die redding berust op de grondslag dat aan het recht was voldaan. Wat een geweldig feit was dat!
Zr. Ruimvanhart werd getroffen door de woorden ‘ Zo lief heeft God de wereld gehad’. Wat een fantastische uitspraak was dat toch! God had maar niet een paar mensen in de wereld lief en wilde alleen die redden zoals ze dat vroeger wel eens had horen zeggen ‘een uit een stad en twee uit een geslacht'(Jr 3:14), nee, God had de hele wereld lief. Gods wens was dat iedereen in de wereld gered zou worden door Zijn Zoon. Zr Ruimvanhart werd geweldig blij bij die gedachte en ze bad heel ernstig voor een zegen op de verkondiging van het evangelie waar het ook maar in de wereld gepredikt zou worden en ze besloot daar ook geld voor te geven.
Br. Rechtindeleer daarentegen zat met een probleem als hij dacht aan het woordje ‘wereld’. Het was een mooie uitspraak daar niet van, maar betekende dat dan dat God automatisch en onvoorwaardelijk alle mensen in de wereld zou behouden? Dat kon toch niet waar zijn. Zijn ogen gleden verder over de tekst en hij las ‘opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’. Dat was het…daar stond wel degelijk een voorwaarde. Om gered te worden moet de mens geloven in Jezus Christus. Br. Rechtindeleer was beducht voor de leer van de alverzoening, maar deze woorden stelden hem weer gerust. Men kon zich voor die valse leer echt niet op Jh 3:16 beroepen Hij realiseerde zich dat het werk van Christus op het kruis zo veelomvattend was, dat iedereen in de wereld gered kon worden, maar het resultaat van dat werk komt alleen hen ten goede die geloven in Jezus Christus. Helaas doen niet alle mensen dat. Onze breoder herinnerde zich de woorden van de Heer Jezus gesproken met het oog op Jeruzalem: ‘Hoe dikwijls heb ik verlangd uw kinderen bijeen te vergaderen zoals een hen haar kuikens, maar…gij hebt niet gewild’ (Luk 13:34). Br. Rechtindeleer bewonderde de duidelijkheid van het woord van God.
Er was ook een vrouw die `zuster Werkgraagheette. Ze dacht ook na over de woorden ‘een ieder die gelooft’, maar haar gedachten gingen een heel andere kant op dan die van br. Rechtindeleer. In vroeger dagen had ze gemeend dat ze heel veel goede daden moest doen om behouden te worden….en ze werkte er hard voor. Ze stond altijd klaar om iets te doen. Ze was een moderne Martha. Maar jammer genoeg had ze nooit de zekerheid gehad dat ze behouden was. Nooit wist ze of ze daarvoor wel genoeg gedaan had.
Maar jaren geleden hoorde ze een gesprek van een evangelist met een Jehovah’s getuige en daar dacht ze nu weer aan. De evangelist zei tegen de Jehovah’s-getuige: ‘Het verschil tussen de leer van het Wachttorengenootschap en de leer van de Bijbel is dit: Uw organisatie zegt ‘geloof en doe genoeg goede werken en je zult behouden worden’, maar de Bijbel zegt:’geloof in de Heer Jezus en je zult behouden worden en dan zul je uit een dankbaar hart goede werken willen doen’.
Ze had gehoord hoe de evangellsit het gesprek beeindigde met het lezen en uitleggen van Ef 2: 8, 9. Dit had haar destijds de ogen geopend voor het feit dat het behoud gebaseerd was op geloof en niet op werken, maar dit geloof dat behoudt, blijft niet werkeloos in je , maar drijft je ertoe goede werken te doen, goede werken die God te voren bereid heeft opdat we daarin zouden wandelen. Zr Werkgraag was blij met de tekst Jh 3:16. Ze besloot meer ijverig te zijn maar nu in goede werken.
Broeder Toekomst was er ook. Hij zat te mijmeren over de woorden ‘opdat de wereld door Hem behouden zou worden’. De idee van de alverzoening kwam niet bij hem op, wel vroeg hij zich af hoe dit doel van God ooit gerealiseerd zou worden. Hij wist dat dat God hen die niet wilden geloven in Jezus Christus zou oordelen, maar hoe zat het dan met het behoud van de wereld. Toen kwamen er een paar teksten in zijn gedachten die betuigden dat God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zou scheppen (Js 65:17; 66:20; 2 Pt. 3:13, 14) en hij begreep dat het ongeloof van sommigen Gods plannen niet in de war zou sturen. Er zou een nieuw, reine wereld ontstaan.
En dan was er Yuppie . Hij was er niet omdat hij zo’n zin had de samenkomstr te bezoeken, maar omdat zijn ouders er min of meer op stonden dat hij meeging en hij van het gezeur af wou wezen. Zijn gedachten concentreerden zich eerst niet op Jh 3:16-18. Hij was met heel andere dingen bezig. Na een tijdje besloot hij het genoemde bijbelgedeelte toch even te lezen. Hij las de woorden ‘opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat’. Die woorden lieten hem niet los…..er zou dus een oordeel komen…Als een flits gingen zijn gedachten terug naar de nacht dat hij met een meisje naar bed geweest was. Zijn ouders wisten daar niets van. Ook andere zonden kwamen in zijn gedachten: dronkenschap, pepmiddelen, gokken… Zijn ouders wisten er weliswaar niets van, maar God wist het natuurlijk wel. Hij voelde zich ongelukkig worden en bevreesd. Hij besloot zijn zonden aan God te belijden en hij aanvaardde dat Jezus Christus ook voor Hem gestorven was aan het kruis. Na afloop sloop hij zachtjes het lokaal uit, maar niet lang na deze aparte bijeenkomst bracht hij naar voren dat hij gedoopt wilde worden. Zijn ouders hadden al opgemerkt dat hun zoon veranderd was, toch kwam de vraag om gedoopt te worden als een verrassing. Yuppie was blij en zijn ouders ook!!
En dan had je Depri . Ze was een ernstig en bescheiden meisje. Geen straattype zoals Yuppie eerst was. Ze ging ook niet tegen haar zin mee naar de samenkomsten, integendeel ze was er graag, maar toch voelde ze zich vaak ongelukkig, Het probleem was dat ze niet overtuigd was dat God ook haar liefhad. Ze voelde zich zo waardeloos. Zou God haar nu werkelijk willen accepteren als zijn kind? Ze bad en ze bad, maar ze voelde geen verandering. Nu zat ze in deze samenkomst ze las het vers uit Johannes 3 verschillende keren achter elkaar, maar er veranderde niets.
Ze bladerde wat terug in de Bijbel en haar oog viel op Jh 1:12. Ze las: ‘Maar allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf Hij het recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven’. Plotseling drong het tot haar door, dat het niet de vraag was of God haar wilde aannemen, maar of zij de gave van God, zijn zoon Jezus Christus, wilde aannemen. God gaf zijn Zoon en de vraag was of zij Hem wilde aannemen. Net zo als wanneer je een kop koffie aanneemt als iemand je die aanbiedt! Deze simpele maar krachtige gedachte drong diep in haar door en voor de samenkomst voorbij was bad Depri heel eenvoudig: ‘Heer Jezus, ik neem u aan als mijn Redder’. Een geweldige blijdschap voelde ze in haar hart opkomen.
Na de samenkomst was er nog een gezellig samenzijn en een zuster zei tegen Depri : ‘Wat zie jij er gelukkig uit’. ‘Dat ben ik ook’antwoordde Depri, ‘ en jullie zouden me niet meer Depri moeten noemen , maar Opti. Ik ben blij , want ik weet nu dat God mij heeft aangenomen als zijn kind’
De andere bezoekers spraken ook met elkaar over wat Jh 3:16 hen gedaan had. Br. Kritiek, Zr. Impulsief, br. Optijdzijn, Zr. Altijdmetzichzelf bezig, ieder had zo zijn eigen verhaal.
O ja, br Fijnvangaren mengde zich ook in het gesprek. Vroeger was hij onderwijzer geweest en in feite liep hij om zo te zeggen tot nog toe nog altijd met het rode potlood in zijn hand. Hij luisterde als ‘deskundige’ en merkte elke fout in een toespraak, ja zelfs in een gebed van zijn medebroeders op. De inhoud liet hij zelden tot zichzelf spreken.
Toen hij over Jh 3:16 nadacht ging zijn rode potlood langs de regels, maar hij kon er geen fout in ontdekken. Toen besefte hij hoe fout hij eigenlijk bezig was. Hij besloot voortaan meer met zijn hart en minder met zijn hoofd te luisteren. Dat bracht hij in het nagesprek naar voren en men keek er behoorlijk van op.
Zo had ieder zijn eigen ervaring met Jh 3:16 en terwijl ze die ervaringen uitwisselden beseften ze waarom de Engelsen dat vers het evangelie in een notendop noemen