“Wees sterk en moedig, vreest niet en wordt niet verschrikt’ (2 Kr 32:7,8).
We willen allemaal aan de kant van de overwinnaars staan. Maar we staan niet automatisch aan die kant. In dit artikel willen we nagaan wat de voorwaarden zijn voor overwinning in de strijd die we hebben en wat geen voorwaarde is voor de overwinning. We gaan daartoe de geschiedenis van Israël na en dan in het bijzonder die van het tweestammenrijk Juda. We zullen dan zien dat de beide aspecten vaak in eenzelfde geschiedenis naar voren komen.
Grote aantallen zijn geen garantie voor de overwinning.
A. We zien heel duidelijk in de geschiedenis van Gideon dat grote aantallen geen garantie zijn voor de overwinning.. Hij stond met een klein (uitgedund) leger tegenover een overmacht van minstens 120.000 Midianieten (Ri 6:5; 8:4, 10). Wat aantal betreft zouden deze vijanden van Israël op de overwinning kunnen rekenen, maar ze lijden een vernietigende nederlaag.
B. We zien het ook bij Asa, de koning van Juda tegen wie een groot leger uit Afrika optrekt (2 Kr 14:9). Menselijkerwijs gesproken kunnen deze Kuschieten en Libyers het rijk Juda gemakkelijk onder de voet lopen., maar het pakt heel anders uit. Luister naar de woorden die Asa in een gebed voorafgaand aan de strijd, spreekt:
“Here er is niemand buiten U , om de machteloze te helpen tegen de machtige. Help ons Here, onze God, want op u steunen wij en in uw naam zijn wij opgetrokken tegen deze menigte”(vs 11).
Lees daarna de woorden:
“De Here deed de Kuschieten de nederlaag lijden tegen Asa en Juda…..ze werden verpletterd voor het aangezicht van de Here”
Niet het aantal zegt wat, maar het vertrouwen op de Heer geeft de doorslag.
Politieke handelingen zijn evenmin een garantie
We zien het bovenstaande eveneens bij deze Asa. Hij heeft namelijk op een bepaald moment het vertrouwen op de Heer opgezegd, want als Baësa de koning van het tienstammenrijk Israël, tegen hem optrekt dan sluit hij een verbond met de koning van Aram. Hoe de Heer daarover denkt lezen we in 2 Kr 16:7:
“Omdat gij gesteund hebt op de koning van Aram en niet gesteund hebt op de Here, uw God, daarom is het leger van de koning van Aram aan uw macht ontkomen”.
Daarop volgt er een geweldig belangrijke uitspraak in dit hoofdstuk en wel deze:
Want de ogen van de Here gaan over de hele aarde, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat” (vs 9)
Maar het hart van Asa gaat niet volkomen naar de Heer uit en daarom loop het slecht met hem af.
C. Koning Josafat is zijn regering heel goed begonnen en God zegent hem, maar als het hem goed gaat papt hij aan met Achab de goddeloze koning van Israël. Ondanks de waarschuwing van de profeet Micha trekt hij met Achab op tegen de stad Ramoth in Gilead. Achab wordt bij die tocht dodelijk gewond en Josafat kan maar net
aan de dood ontkomen (2 Kn 18:31). Hoe God over dit bondgenootschap denkt blijkt uit deze woorden:
“Moogt gij de goddeloze helpen en bevriend zijn met hen die de Here haten?”(19:2).
Gelukkig laat Josafat zich terechtwijzen en dan staat de Heer weer aan zijn kant. We zien dat als daarna de Moabieten, de Ammonieten en de Meünieten tegen Juda optrekken met een grote menigte. Josafat zoekt zijn hulp dan bij de Here en zijn vertrouwen op God blijkt uit deze woorden:
“Here, God van onze vaderen, zijt gij niet God in de hemel , heerst Gij niet over al de koninkrijken van de volken? In uw hand is kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen u”.(20:6).
De Heer laat dit gebed niet onbeantwoord en zijn antwoord luidt:
“Wees niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God” (vs 15).
De overwinning wordt verkregen doordat de vijanden zich tegen elkaar keerden en elkaar “in het verderf hielpen”.
D. Tot nu toe zagen we voorbeelden van grote legers van vijanden die toch tegen het veel geringere aantal van de Judeërs de nederlaag leden. Maar het omgekeerde wordt in de Bijbel ook vermeld en wel onder de regering van de ontrouwe koning Joas. De Arameërs bonden de strijd met hem aan en we lezen dan het volgende:
“Hoewel het leger van Aram met een gering aantal mannen kwam, gaf de Heer toch een zeer talrijk leger in hun macht omdat de Judeërs de Here, de God van hun vaderen, hadden verlaten” (2 Kn 24:24).
In dit geval lijdt dus Gods volk de nederlaag ondanks hun grotere leger.
E. Amazia, de zoon van Joas, vraagt nu onze aandacht. Hij wordt belaagd door de mannen van Seïr. Hij brengt 300.000 mannen op de been, maar acht dat aantal niet voldoende en daarom huurt hij 100.000 soldaten uit het tienstammenrijk Israël, Dit is echter niet naar Gods gedachten en een profeet zegt de koning om dat leger huursoldaten weg te laten gaan. De woorden van de profeet luiden:
“O koning, laat het leger van Israël niet met u gaan, want de Here is niet met Israël, met al die Efraïmieten…..God heeft macht te helpen en de macht te doen struikelen” (2 Kr 25:7,8).
Dit houdt uiteraard in dat God helpt als men op Hem vertrouwt en dat God laat struikelen als dat niet het geval is.
Amazia aarzelt om de mannen uit Efraïm weg te zenden en werpt tegen:
“wat dan te doen met de 100 talenten die ik aan de troepen van Israël gegeven hebt?
Het antwoord van de profeet is kort en krachtig:
“De Heer kan u meer geven dan dat” (vs 9)
Juda behaalt dan een grote overwinning op de Seïrieten, maar ze zijn daarna ontrouw aan de Heer en gaan nota bene de goden van de Edomieten die dat volk niet hadden kunnen helpen, vereren. Daarop begint Amazia een oorlog tegen het tienstammenrijk en wordt door hen vernederend verslagen want de Heer was niet meer met Juda.
F. Niet lang daarna komt in Juda Hiskia aan de regering. Hij dient de Heer, herstelt de tempel en de eredienst en viert samen met het volk het Paasfeest (zie 1 Kr 29-31). Je zou denken dat Juda dan van aanvallen van de vijand verschoond blijft, maar dat is niet zo. Sanherib , de koning van Assur, trekt tegen Juda op. Hiskia laat zich daardoor niet ontmoedigen, hij zoekt ook geen hulp bij andere volken maar hij sterkt zich in de Heer en spreekt het volk als volg toe:
“Weest sterk en moedig, vreest niet en wordt niet verschrikt voor de koning van Assur en de hele menigte die met hem is, want met ons is meer dan met hem. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de Here, onze God, die ons helpt en onze oorlogen voert (2 Kr 32:7,8).
Hiskia bedoelt niet dat er bij de Heer een groter aards leger is dat Hij kan inzetten in de strijd, maar net als Eliza bij Dothan ( 2 Kn 6:16) doelt hij op de hemelse legerscharen die God ter beschikking staan.
De Heer zendt daarop een engel die het leger van Assur een vernietigende slag toebrengt. Helaas is Hiskia niet geheel trouw gebleven aan de Heer nadat hij van een ernstige ziekte hersteld is. Hij laat de gezanten van Babel vol trots alles zien wat er in zijn paleis is en dat wordt dat de reden dat Babel deze schatten later wegvoert naar Babylon.
Strategie niet onbelangrijk, maar niet allesbeslissend
We zien dat Israël soms een bepaalde strategie toepast om de strijd te winnen. We treffen dat aan bij de belegering van Ai en daar zelfs op aanraden van de Heer (Jz 8:2). Later passen ze dat ook toe bij de strafexpeditie tegen de Benjaminieten tegen wie ze eerst twee nederlagen hebben geleden (Ri 20:29). Maar als we die geschiedenis goed overdenken is het duidelijk dat niet die strategie op zichzelf hun de overwinning geeft maar het feit dat ze de derde keer pas in de goede verhouding tot God en tot hun broederstam staan.
Er is een heel belangrijk woord van Jonathan de zoon van Saul dat we wel ter harte mogen nemen. Hij trekt enkel met zijn wapendrager bij zich op tegen een wachtpost van de Filistijnen die op een heuveltop gevestigd is. Het lijkt een roekeloze expeditie maar dat is het niet. Let op het vertrouwen van Jonathan dat blijkt uit zijn uitspraak:
“Komt laten we oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen. Misschien zal de Heer voor ons handelen, want de Here kan evengoed verlossen door weinigen als door velen” (1 Sm 14:6).
De Heer beschaamt het geloofsvertrouwen van Jonathan niet en hij verslaat samen met zijn wapendrager de twintig man sterke wachtpost.
We zien in al deze voorbeelden dat de beslissende factor is: vertrouwen op de Heer en de weg gaan met Hem.
Geldt het bovenstaande ook voor ons?
De voorbeelden die hierboven zijn aangevoerd hebben alle te maken met de strijd die Juda te voeren had tegen aardse vijanden. Ze zijn niet in dezelfde zin toepasbaar op ons als we in ons lichamelijk bestaan worden bedreigd door vijanden van God. Wij leven in een andere tijdsbedeling en worden niet opgeroepen het zwaard te gebruiken tegen hen die ons vervolgen (Mt 26:51,52). Wij hebben niet een aardse strijd maar een geestelijke (Ef 6:10-17), onze wapens zijn niet “vleselijk” (zie 2 Ko 10: 3-5) maar krachtig voor God om alles wat zich tegen Hem verheft, af te breken.
Dat neemt niet weg dat de voorbeelden die uit het Oude Testament zijn aangehaald ons wel iets te zeggen hebben. Ook voor ons geldt dat de massa er niet toe doet. Een enkele man, zoals Nommensen die onder de Bataks in Sumatra ging werken bracht “de vijand”, satan, een geweldige nederlaag toe en bevrijdde vele geestelijk gevangenen uit zijn klauwen. We zien hetzelfde bij de vijf vrouwen die de Indianen in Zuid-Amerika die hun mannen hadden vermoord, gingen opzoeken en hen Gods liefde lieten zien en hen het evangelie brachten.
In het Nieuwe Testament lezen we dat Petrus ontzaglijk sterk bewaakt werd, maar God bevrijdde hem en gebruikte hem nog jaren in de dienst voor Hem. Dat dit niet altijd zo gaat blijkt uit de geschiedenis van Jakobus die door Herodes met het zwaard ter dood gebracht werd. Dit moeten we echter aan God overlaten (zie ook Hb 11:32 -35 a in vergelijking met vers 35b-38), maar God is machtig door enkelen een groot werk te verrichten en dat ook in onze tijd.
In een mand door het venster in de muur
Strategie is ook in de geestelijke strijd niet onbelangrijk, maar eveneens niet allesbeslissend. Ik denk dan aan het feit dat de gelovigen te Damaskus de apostel Paulus in een mand door de muur naar beneden lieten zakken zodat hij ontkwam aan de handen van zijn vervolgers (Hd 9:20-25; 2 Ko 11: 32,33). Meer nog is van toepassing dat Paulus de Korinthiërs met list ving (2 Ko 12:16,17). Hij werd de Joden een Jood en de Grieken een Griek. Hij nam in bepaalde gevallen ondersteuning aan, maar in andere gevallen – waar hem dat niet wenselijk leek- deed hij dat niet. Maar nooit ging zijn optreden ten koste van de waarheid!
Geen ongelijk juk
God wilde niet dat zijn volk zich verbond met hen die hem haatten . Ook dat is op ons van toepassing en wel in deze zin, dat God niet wil dat we een ongelijk juk aangaan met ongelovigen (2 Ko 6:14-18). We kunnen niet samen met ongelovigen evangeliseren want zij staan niet in de dienst van God. Als ongelovigen in bepaalde dingen ons terwille zijn, bijvoorbeeld in het ter beschikking stellen van een zaal, behoeven we dat niet af te wijzen maar mogen het dankbaar aanvaarden als een beschikking van de Heer. Zo maakte Paulus gebruik van de school van Tyrannus om daar de discipelen onderwijs te geven. Natuurlijk weten we niet zeker of deze man een ongelovige was, maar daar is wel wat voor te zeggen, want we lezen niet dat hij tot de discipelen behoorde. Hoe dan ook samen evangeliseren met ongelovigen kan niet.
Ook voor ons is het enige dat werkelijk telt of wij de Heer vertrouwen in en bij alles wat we doen. Geloven betekent vertrouwen en laten we dat vertrouwen op de Heer bij onszelf en bij medegelovigen opwekken. Daarin wordt God verheerlijkt en dan mogen we rekenen op zijn hulp!!