Flitsen uit het Mattheüsevangelie
Mattheüs 13:34-36 en 44-50
Verborgen zaken
In de gelijkenissen van de Here Jezus deelt Hij ons dingen mee die vanaf de grondlegging der wereld verborgen waren. We vinden ze dus ook niet geopenbaard in het Oude Testament. Wat zijn we dan bevoorrecht dat we in deze tijd leven, waarin het blijde evangelie met alles wat het inhoudt aan Jood en Heiden verkondigd wordt! De Here Jezus heeft ten aanhore van de menigte 4 gelijkenissen uitgesproken, te weten: de gelijkenis van de zaaier;
de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe;
de gelijkenis van het mosterdzaad;
de gelijkenis van het zuurdeeg.
Deze hebben alle te maken met het uitwendige karakter van het koninkrijk der hemelen.
De prijs die Christus betaalde
Daarop gaat Hij het huis in en spreekt voor zijn discipelen nog drie gelijkenissen uit, die laten zien wat Hij over gehad heeft voor Israël, voor de Kerk en voor de heiden-wereld.
Als evangelieboodschap klinkt uit dit gedeelte door dat Jezus Christus alles opgeofferd heeft om zijn Gemeente te verkrijgen. Hij heeft de heerlijkheid van de hemel verlaten om hier op aarde te leven onder zondige mensen. Voor die zondige mensen. Voor die zondige mensen heeft Hij zelfs zijn leven gegeven om zich een Gemeente te verwerven met de prijs van zijn bloed. Verderop in de bijbel lezen we dat Paulus aan Christenen te Corinthe schrijft dat ze met een prijs gekocht zijn ofwel gekocht en betaald zijn. Jezus Christus verkocht net als de koopman alles wat hij had om die ene parel te kunnen kopen.
Wat doen we er mee?
Als een koopman een parel koopt, dan heeft die parel niets te beslissen. Hij gaat tegen “wil en dank” over in andermans handen. Zo is het echter niet met ons. Christus wil ons tot zijn eigendom maken, maar wij staan verantwoordelijk om ons aan Hem toe te vertrouwen. En dat maar niet in naam, maar met een oprecht hart. Christus vraagt: ‘Mijn zoon, geef Mij uw hart’.
Voor ieder die dat doet geldt het woord van Paulus: ‘Gij kent immers de genade van onze Here Jezus Christus, dat Hij om uwentwil arm is geworden, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden’ (2 Kor. 8:9).