De aanstelling van ouderlingen
De enige die bevoegd is om ordeningen voor de gemeente te treffen is uiteindelijk de Heer Zelf. Niemand zal dit ontkennen. Maar zo staat het ook aan de Heer om te bepalen langs welke weg, door welke middelen Hij deze verordeningen wil treffen. Bij de twaalven hebben we gezien, dat de Heer hen rechtstreeks riep en aanstelde. Wat de aanstelling van ouderlingen betreft, lezen we in de Schrift dat de apostelen Paulus en Barnabas in de pasgevormde gemeenten in de heidenlanden ouderlingen aanwezen (Hand.14:23). Of Paulus belastte een ander met deze taak (Titus 1:5).
De gemeente niet bevoegd
Uit beide bovengenoemde voorbeelden blijkt dat de gemeente niet bevoegd is haar eigen ouderlingen aan te stellen. Paulus en Barnabas kozen de ouderlingen op de terugreis van de eerste zendingsreis in Klein-Azië. Wanneer de gemeenten zelf bevoegd waren geweest, dan was er gelegenheid te over geweest om daaraan te voldoen. Het geval van Titus is nog duidelijker. Hij werd er expres voor op Kreta achtergelaten. Bovendien wordt nergens in de brieven aan de gemeente een dergelijk gezag verleend. Dit is te merkwaardiger, daar we wel lezen van verkiezing van “diakenen” en personen die met een geldzending zijn belast.
Er staat toch nergens dat het niet mag
Dikwijls werpt men hier tegenin. dat de Schrift het kiezen van ouderlingen door de gemeente toch niet verbiedt Een dergelijke tegenwerping raakt echter kant noch wal en toont alleen de eigenwil van de mens. Veronderstel dat ik deze stelling doorvoer en dus alles doen mag wat de Schrift niet uitdrukkelijk verbiedt! Dan komen we volledig in het Roomskatholieke vaarwater terecht. Want waar staat dat we geen altaar mogen hebben en een gewijde priesterstand? Wie verbiedt ons een regelmatig brengen van een onbloedig misoffer?
We hebben niet alleen de autoriteit van het woord van God te erkennen in wat het gebiedt of verbiedt , maar ook daar waar God zwijgt, doch waar Hij door het voorbeeldzelf duidelijk gesproken heeft.
Hoe dwaas deze opmerking; ”Het is toch niet verboden”, is wil ik nog met een volgend voorbeeld aantonen.
God heeft één vrouw aan één man verbonden in de schepping. Nergens echter heeft God verboden, dat een man niet meer vrouwen mag hebben . Wil dat zeggen dat we nu maar polygamie mogen bedrijven? Natuurlijk niet. Het voorbeeld dat God gesteld heeft was duidelijk genoeg. Welnu, zo is het met het kiezen van ouderlingen ook het voorbeeld dat de Schrift geeft, is voor geen tweeërlei uitleg vatbaar. En uit dat voorbeeld blijkt zonneklaar dat de gemeente niet bevoegd is haar eigen opzieners te kiezen. Dit volgt trouwens ook al uit het feit, dat gezag niet van onderaf komt, maar van boven. Zou de gemeente haar eigen ouderlingen mogen kiezen , dan is hiervoor een uitdrukkelijk bevel van God noodzakelijk, dat haar dit gezag verleent.
Geen apostelen meer?
We hebben gezien dat het getal van de twaalf apostelen na het heengaan van Jakobus niet is aangevuld. Deze apostelen hebben we dus niet in ons midden, zij kunnen ons dus geen ouderlingen kiezen. (Merkwaardig dat de bijbel ons niet zegt of de twaalven wel ooit een ouderling gekozen hebben). Maar dan de apostelen in ruimere zin zoals Paulus , Barnabas, Jakobus, de broeder des Heren, Andronicus, Junius, etc.? Hebben we zulke apostelen nog wel? Nee, evenmin.
Ten eerste staat er van de gemeente (in haar geheel en niet alleen plaatselijk ) dat zij gebouwd is op het fundament van apostelen en profeten. Hier wordt met de term ‘apostelen’ ongetwijfeld aan ‘apostelen in ruimere zin ‘ gedacht en niet alleen aan de twaalven. Welnu deze apostelen behoren bij het fundament en dus bij de ontstaantijd van de gemeente. Bovendien geeft Paulus als kenmerk van zijn apostelschap “heb ik niet de Heer gezien?” (1 Kor 9:1), terwijl; hij in 2 Kor 12:12 schrijft: “De kentekenen van een apostel zijn onder u in alle volharding gewerkt door tekenen en wonderen en krachten “. Wie durft in onze tijd te zeggen, dat hij aan deze voorwaarden voldoet?
Daarmee vervalt ook het argument van sommigen, dat een broeder, die in ‘onontgonnen’ gebied gaat evangeliseren, gelijk staat met de apostelen en dus het recht zou hebben ouderlingen aan te stellen.
Wie dan?
Maar wie moet dan ouderlingen aanstellen? Deze vraag houdt in dat er nu per sé ouderlingen aangesteld moeten worden. En dat is al een foutieve konklusie. Als God ons opzieners wil geven, dan kan Hij dat ook doen zonder apostolische aanstelling of welke andere aanstelling dan ook. Het is toch merkwaardig dat we nergens lezen, dat in de ‘joodse’ gemeenten ouderlingen werden aangesteld. Blijkbaar is het systeem dat de oudsten onder Israël bestuurden , zonder meer overgenomen en geaccepteerd. Wat de aanstelling hebben we eenvoudig het zwijgen van de Schrift te eerbiedigen. Maar overal waar God oudere broeders geeft , die voldoen aan de beschrijving van 1 Tim, 3 en Titus 1, hebben we hen te erkennen als oudsten en hen onderdanig te zijn.
Oudsten-Jongeren
Daar komt nog iets bij. Uit de eerste brief van Petrus blijkt, dat God langs heel normale weg de oudsten kentekent. In hoofdstuk vijf vers één staat: “De oudsten die onder u zijn, vermaan ik” en in vers vijf: “Evenzo gij jongeren, weest de oudsten onderdanig”. Hier worden oudsten en jongeren in normaal natuurlijk verband gebracht. Zomin als jongeren jongeren zijn door aanstelling van een mens, zomin zijn de oudsten het hier. Welnu aan zulke oudsten zal God het ons nu ook niet doen ontbreken.
Waarom geen aanwijzingen?
Natuurlijk mogen we ons wel afvragen, wat de reden is, dat in de aanstelling van oudsten niet is voorzien, althans niet volgens een of andere menselijke ordening. Hier zijn twee antwoorden mogelijk. De ene gedachte is dat alleen in de pasgevormde gemeenten in de heidenlanden oudsten werden aangesteld met de bedoeling, dat men in het vervolg vanzelfsprekend de oudere broeders als zodanig zou erkennen, zoals dat in de ‘joodse gemeenten’ gebruikelijk was.
Een heel nadere opvatting is, dat God het verval in de gemeente voorzien heeft en zo alle pretenties van de mens de pas afsnijdt. Een dergelijk preventief handelen vinden we ook bij de apostel Paulus te Korinthe waar hij geen bezoldiging aanneemt, maar met zijn eigen handen zijn kost verdient.
Het verval niet uitschakelen
Afgezien welke van beide bovengenoemde gedachten men voorstaat of welke andere mening men ook mag hebben, we hebben zonder meer met het verval in de christenheid te maken. Het kostte wat het kost te willen herstellen wat de eerste gemeente bezat voert tot eigenzinnig handelen en wordt altijd een mislukking.
Omdat er in het begin twaalf apostelen waren, moesten er volgens de apostolischen bij de wederkomst van Christus weer twaalf apostelen zijn en moest Christus dus een gemeente in haar eerste bloei begroeten. Zo stelde men twaalf apostelen aan , maar de een na de ander overleed, het werd een echec.
Omdat er in het begin genezingen, wonderen enz. plaatsvonden, zo meent men dat dat ook nu zonder meer het geval moet zijn. Men wil herstellen wat verloren is gegaan is en het leidt tot diepe teleurstelling.
Omdat er in het begin een zichtbare, door mensen verrichte aanstelling van ouderlingen was, zo wil men dat ook nu hebben en moet dan wel eigen wegen bewandelen met al de treurige gevolgen vandien.
Laten we toch bedenken dat Judea, teruggekeerd uit de Babylonische ballingschap, de gevolgen van zijn ontrouw meegedragen heeft. Zo hebben wij dat ook te doen. Veronderstel nu eens dat de bijbel ons wel voorschreef dat de gemeente haar eigen ouderlingen koos . Waar zou men te midden van het verscheurde christendom een eenstemmige keuze van de totale plaatselijke gemeente krijgen?
Het diakenambt
In de Schrift vinden we een belangrijk beginsel dat te omschrijven is met de woorden:’Wie geeft, die kiest’. De gemeente is het eigendom van de Heer , maar dan is Hij het ook die de opzieners over de kudde aanwijst. Aan de gelovigen zijn echter ook dingen toevertrouwd . God geeft ons materiële goederen, die we voor Hem hebben te beheren.
Maar dan erkent de Schrift ook volledig het gezag van de gelovigen om, wanneer zij van die aardse goederen weggeven, mensen te kiezen om deze goederen te beheren. Een voorbeeld hiervan hebben we in Handelingen 6, waar de gemeente moet omzien naar zeven mannen uit haar midden die de ‘tafelen dienen’, dat wil zeggen de uitdelingen voor de weduwen en de armen verzorgen. Alhoewel ze niet officieel diakenen genoemd worden , is het toch duidelijk dat ze als zodanig dienst deden. Belangrijk is echter dat de apostelen hen de handen oplegden en hen over deze zaak aanstelden (vs 3) Een ander voorbeeld vinden we in de broeder die door de gemeenten verkoren is om met een geldzending met de apostel Paulus naar Jeruzalem te gaan in verband met de nood aldaar (2 Kor 8:19) Hier dus volledige erkenning van het gezag van de gemeente. De eisen voor een diaken vinden we in 1 Tim 3:8-13. Deze spreken zo voor zichzelf dat we er hier niet nader bij stil hoeven te staan.
Zo zijn we dan gekomen bij het eind van deze artikelenreeks. Rest ons nu nog een bespreking van het onderwerp: ‘De gemeente, de bruid van het Lam’, waarmee we, zo de Heer wil, in een volgend nummer hopen te beginnen.