Jesaja 54:5
Na de artikelenseries over:
a. het ontstaan van de gemeente
b. de gemeente als lichaam van Christus
c. de gemeente als huis van God
zullen we ons nu bezighouden met het onderwerp: de gemeente als bruid van het Lam om d.v. deze hele reeks te besluiten met: de toekomst van de gemeente.
Kenmerken van de bruid
De gemeente vertoont de specifieke kenmerken van een lichaam en van een huis. We hebben dat uitvoerig aan de hand van de Schrift uiteengezet. Welnu, even zinvol is de voorstelling als bruid. Daardoor wordt voor onze aandacht gebracht:
a. de intieme verhouding tussen bruidegom en bruid;
b. het intense verwachten van de dag van de bruiloft.
Oudtestamentische voorbeeld
We vinden van deze voorstelling een parallel in de wijze waarop God van het volk Israël spreekt: Hij noemt Zich haar man (Jes. 54:5).
De voorstelling die Ezechiël van de verhouding van God tot Israël geeft (Ezech. 16) is die van een man die een meisje tot vrouw neemt. Hosea moest zelfs een ontuchtige vrouw huwen om de ontrouw van Israël aan haar man voor te stellen.
Er is echter dit grote onderscheid: De roeping en positie van Israël zijn verbonden met zijn plaats op aarde en bij de gemeente zijn beide hemels. Israël is dan ook een natie, die temidden van de volkeren op aarde een bijzondere positie voor God bekleedde en in de toekomst weer zal innemen. Let wel, ik spreek van Israël als volk en niet van de gelovige Israëliet persoonlijk. Voor deze geldt, evenals voor Abraham, dat hij meer verwacht dan aardse zegeningen, n.l. de stad waarvan God de bouwmeester is. Maar dat is een heel andere zaak.
Nieuwtestamentische vergelijking
Zonder dat de naam vrouw of bruid genoemd wordt, geeft Paulus in Efeze 5 van dat oudtestamentische voorbeeld de nieuwtestamentische tegenhanger, wanneer hij n.l. de verhouding van man-vrouw vergelijkt met die van Christus en de gemeente:
“Gij vrouwen weest aan uw eigen mannen onderdanig als aan de Heer; want de man is het hoofd van de vrouw, zoals ook Christus het hoofd van de gemeente is” en
“Maar zoals de gemeente aan Christus onderdanig is, zo ook de vrouwen aan haar eigen mannen in alles” (vs. 22-24).
Daarna doet hij dat nog een keer, maar dan van het standpunt van de man uit:
“Gij mannen hebt uw eigen vrouwen lief, zoals ook Christus de gemeente heeft liefgehad” (vs. 25-28).
Zelfs het één-vlees-zijn van man en vrouw wordt in het licht van de verbinding tussen Christus en de gemeente gezien zoals vers 31 en 32 van ditzelfde hoofdstuk aangeeft.
Toch wordt in Efeze 5 de verbinding van Christus en de gemeente niet gezien als die van man en vrouw in de gehuwde staat. Het is nog de voorstelling van een bruidegom tot zijn bruid, die beiden uitzien en leven naar de huwelijksverbinding. Van dit laatste is wat Christus en zijn gemeente betreft, pas sprake na de opening van de gelovigen. Tot zolang echter heiligt en reinigt Christus zijn gemeente door de wassing van het water, door het woord, om haar eenmaal onberispelijk en verheerlijkt aan Zichzelf voor te stellen.
Deze gedachte mag wel dienen om de gemeente aan te sporen zich volledig aan haar bruidegom te wijden, die zich geen offer heeft ontzegd om haar te bezitten.
Uitzien naar de bruiloftsdag
Dit is het tweede kenmerk dat bij de voorstelling als bruid hoort. Als het goed is, leven elke bruid en bruidegom naar de dag van de bruiloft toe, het zou vreemd zijn als dat niet zo was.
In enkele gelijkenissen heeft de Heer Jezus het beeld van een bruiloft gebruikt om daarmee een blijde zaak voor te stellen, die ons hart in vlam moet zetten.
Zo in de gelijkenis van de koning, die voor zijn zoon een bruiloft bereidde (Matth. 22) en in de gelijkenis van de dwaze en wijze maagden (Matth. 25). Van de bruid zelf is daarbij nog geen sprake, het gaat daar namelijk om te wijzen op de individuele verantwoordelijkheid om de uitnodiging tot de bruiloft aan te nemen. Hierbij past het collectieve begrip van “bruid” niet. Bovendien kon nog niet aangeduid worden wie de bruid was, omdat Israël nog niet daadwerkelijk terzijde was gesteld. Dit kon eerst in de brieven, zoals bijv. in het reeds besproken gedeelte van Efeze 5 (zie ook 2 Kor. 11:2), waar Paulus vergelijkenderwijs de verhouding van maagd tot een verloofde invoert.
‘Zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt’
Voor een directe aanwijzing als bruid of vrouw moeten we het boek “de Openbaring” opslaan. In hoofdstuk 19:7 staat de navolgende opwekking: “Laten wij blij zijn en juichen, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft van het Lam is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt”.
Hier wordt dus duidelijk van de vrouw van het Lam gesproken. Als de door de apostel Paulus in Efeze 5 en 2 Kor. 11 aangehaalde beelden niet zinloos zijn, dan moet deze bruid de gemeente wezen.
Maar dan kan het ook niet anders of de gemeente bereidt zich voor op de bruiloft. Welk jong meisje neemt niet haar maatregelen met het oog op de bruiloftsdag. Wat een hoofdbrekens kost de bruidsjapon! Zo verwacht ook de Heer dat zijn gemeente zich klaar maakt voor die belangrijke dag. En de profetie vervolgt:
“en haar is gegeven bekleed te zijn met blinkend, rein, fijn linnen, want het fijne linnen zijn de gerechtigheden van de heiligen”.
We moeten er wel aan denken, dat het kleed niet bestaat uit de gerechtigheid die Christus ons heeft aangebracht door zijn sterven. Neen, er staat hier in het meervoud: gerechtigheden van de heiligen, d.w.z. de rechtvaardige daden van de heiligen.
Dat houdt dus in dat het bruiloftskleed hier op aarde geweven wordt! Wat moet dat de bruid tot een activiteit aanzetten!
‘De bruid zegt: kom’
Nog een andere plaats geeft dat verlangen en dat uitzien van de bruid aan. Nadat de Heer Zich heeft voorgesteld als de blinkende morgenster komt er een antwoord van de Geest en van de bruid: “En de Geest en de bruid zeggen: kom!” (Openb. 22:17).
Toegenegenheid en toekomstverwachting behoren dus volgens de Schrift bij de voorstelling als bruid.
De eerste gemeente vertoonde deze kenmerken
Door de jonge gemeente werden beide kenmerken van “bruid” vertoond. Wat een toegenegenheid tot haar Heer werd er gevonden. We behoeven de “Handelingen” en “De brieven” maar op te slaan. Hoe leefde de gedachte aan de terugkomst van de Heiland in de harten!
Denk bijvoorbeeld aan de gelovigen te Thessalonika, van wie de “volharding van de hoop op onze Heer Jezus Christus” alom bekend was. Zij hadden zich bekeerd van de afgoden om de levende God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten (1 Thess. 1:10).
Is dit kenmerk bewaard?
De gemeente heeft in de loop der eeuwen de kenmerken van het lichaam, te weten: eenheid – elk lid zijn eigen functie onder de vrije werking van Gods Geest – onderworpenheid aan het hoofd – wat de praktijk betreft verloochend. Hetzelfde moet gezegd worden van de kenmerken van het huis of tempel, n.l. geen uitoefening van algemeen priesterschap en verslapping van de tucht. Om niet te spreken van het bouwen met hout, hooi en stoppelen (1 Kor. 3), waardoor het moeilijk bouwwerk en het Godsgebouw elkaar bij lange na niet meer dekken.
En als het gaat om de kenmerken van de “bruid”, dan geeft de geschiedenis hetzelfde verootmoedigende beeld. Ook in dit opzicht hebben we niet bewaard wat de Heer in de begintijd van de gemeente heeft bewerkt. Toen de christenvervolgingen ophielden en het christendom ten slotte staatsgodsdienst werd in het Romeinse rijk, werd de toegenegenheid tot de Heer hoe langer hoe minder. In plaats van een koninkrijk te verwachten ging men in het voetspoor van Augustinus leren dat het vrederijk, het duizendjarig rijk al aangebroken was. Zoals Israël haar man verliet en hoereerde met de volken, zo ging de kerk hoe langer hoe meer op in de wereld en kreeg de wereld hoe langer hoe meer gezag in de kerk.
Oplevingen
Gelukkig zijn er in de loop van de tijd oplevingen geweest, maar meestal ontstonden die onder “druk”. Zo vinden wij bij de Waldenzen en Albigenzen een herleving van de toegenegenheid tot de Heiland en een hernieuwde verwachting van zijn komst. Nog sterker is dat het geval bij de hervorming, waarbij helaas van excessen sprake is, zoals de geschiedenis van de wederdopers getuigt. Helaas is het protestantisme in ijltempo verstard, de hervorming werd, zoals we al eerder schreven, steriel. Men vergat dat van het avondmaal de Schrift zegt: “verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij komt”. In het begin van de negentiende eeuw ontstond een nieuwe opwekking. Het napoleontische jk was afgeschud en er ontstond een bezinning op de geestelijke stand van zaken, die in ons land en in vele landen uitliep op “het reveil” zo omstreeks 1830. Toch was het hoofdkenmerk van deze beweging niet een vernieuwde verwachting van de komst van Christus, alhoewel ook op dit punt frisse geluiden te horen waren, denk maar aan de geschriften van Da Costa, die de profetieën kende en er met gloed van getuigde.
De roep: “Zie de bruidegom, gaat uit hem tegemoet” kwam het eerst vanuit Engeland en vond bij velen een voedingsbodem. In allerlei richtingen ontwaakte het verlangen naar de komst van de Heer, maar helaas werden de grotere kerkgenootschappen door deze roep niet wakker geschud.
De stand van zaken op dit ogenblik
Maar ook deze opleving is bezig te verstarren. Het dalend bezoek van de eens zo bekende Maranathasamenkomsten van Johannes de Heer is daar een bewijs van. Maar laten we dichter bij huis blijven. Hoe staat het met de toegenegenheid en de toekomstverwachting in het midden van ons, die belijden te vergaderen op de grondslag van de Schrift? Als we de hand in eigen boezem steken, komt die er zwaar melaats uit!
Of is het tanend bezoek bij de bidstond en de dienst van het Woord niet een bewijs van mindere toegenegenheid voor de Heer? Waar is het enthousiasme om het evangelie door traktaatverspreiding, openluchtprediking en tentsamenkomsten uit te dragen? Raakt het ons als geheel nog wel, of laten we het aan enkelen over en zijn wij verkild in een welvaartsmaterialisme? Zingen we de liederen over de wederkomst van de Heiland nog wel van harte en wordt er veel over dit onderwerp gesproken?
Ik laat het maar aan uzelf over deze vragen te beantwoorden.
Het geneesmiddel
Het aanwijzen van de kwaal is één ding, het geven van het geneesmiddel is een tweede. Zoals er een weg terug is om het beginsel van het “lichaam” en van het “huis” weer te verwezenlijken, zo is het ook nu voor ons mogelijk om als enkeling of als groep het kenmerk van de “bruid” te vertonen. Ook hier behoeven we er niet op te rekenen dat we het hele christendom uit de slaap kunnen wakker trommelen, zelfs niet de hele kring van gelovigen waarmee we vergaderen, maar dat behoeft en mag ons niet weerhouden om het geneesmiddel toe te passen.
Dat middel is heel eenvoudig: het voorstellen van de persoon van de Heer Jezus in zijn liefde tot ons, die Hem zelfs het kruis deed verdragen, en een trouwe prediking van het profetisch woord. Hoe meer een bruid bezig is met haar bruidegom, des te meer zal haar hart naar hem uit gaan. Maar deze bezinning op zijn persoon en zijn wederkomst moet bij onszelf “in de binnenkamer” beginnen.
Wij hebben niet stil gestaan bij de schildering van de bruid als “het nieuwe Jeruszalem, dat van de hemel neerdaalt” (Openb. 21:2 en 9 v.v.), daar het volgende onderwerp: de toekomst van de gemeente, een betere gelegenheid biedt dat aspect te behandelen.