Betreft: 1 Ko 3: 9-23
Vraag:
Er worden in vers 12 van 1 Ko 3 verschillende materialen genoemd waarmee op een fundament gebouwd kan worden. Waarom worden speciaal deze soorten materiaal genoemd en hebben ze dan ook een verdere betekenis?
Antwoord:
Paulus heeft in de voorafgaande verzen over landbouw of akkerbouw gesproken en daar de verschillende werkzaamheden van de bewerkers van de akker aangeduid met planten en begieten, terwijl hij aan God de groei toeschrijft.
In de verzen 9 en vervolgens gaat hij het verschillende werk dat de dienstknechten van God doen met bouwen vergelijken. Hij geeft nu niet alleen aan dat er verschil zit in iemands werk (zoals eerder met ‘planten’ en ‘begieten’), maar dat er tegenover goed, waardevol werk ook slecht en waardeloos werk kan staan. Hij noemt nu een aantal materialen, die je voor het bouwen van een huis zou kunnen gebruiken, maar waarvan sommige toch eigenlijk geen bouwmateriaal zijn. Neem hooi en stro…dat is toch eigenlijk ondeugdelijk materiaal.
Hout gaat nog, maar is aan bederf onderhevig. Goud en zilver zijn voor een gewoon huis eigenlijk geen bouwmaterialen en kostbare stenen evenmin, maar voor een paleis kun je ze wel gebruiken. Hiermee heeft Paulus dus al aangegeven dat je kunt bouwen met slecht materiaal of met goed duurzaam materiaal.
Dan komt er nog bij, dat de dag in vuur geopenbaard wordt. God gaat het werk louterend onderzoeken. Welnu, hout, hooi en stro zijn brandbare materialen. Zij verbranden in het vuur. Goud, zilver en edelstenen doorstaan echter de vuurgloed. Zo moeten dienstknechten van God met degelijk, duurzaam materiaal bouwen. Er moet een bijbelse prediking en bijbelse zielszorg uitgeoefend worden.