Betreft: 1 Ko 7: 14
Vraag:
a. Waarom neemt deze man een bijzondere positie in als dit toch niets te maken heeft met zijn innerlijke toestand (geloof) en met zijn eeuwig behoud?
b. Wat betekent dat de kinderen geheiligd zijn? Zijn zij wel behouden?
c. Wat is het verschil tussen ‘heilig’ en ‘geheiligd zijn’?
Antwoord:
a. In het Oude Testament was een Jood verontreinigd als hij met een heidense (dus onreine) vrouw verbonden was. Hij had geen deel meer aan de voorrechten van een Israëliet tot hij de heidense vrouw en kinderen weggezonden had (Ea 9 en 10: 3, 19). De verbintenis met een heidense partner was de Heer een gruwel
In het Christendom is het juist andersom. Daar is de ongelovige huwelijkspartner in het gemengde huwelijk geheiligd (apart gesteld van de wereld) in de gelovige partner.
Al heeft dit niets te maken met de innerlijke toestand van zo iemand en houdt het niet in dat zo’n persoon voor eeuwig behouden is, zo is het wat deze aarde betreft toch een gezegende positie, want iemand die met een gelovige gehuwd is, wordt door God apart gezien van de wereld en in de Godsregering niet met de wereld gelijk gesteld. Het voorrecht daarvan kan daarin uitkomen dat God hem bepaalde kastijdingen bespaart, die de wereldling wel ondergaat. Verder ondervindt zo iemand de zegen van het feit, dat hij/zij zich op een terrein bevindt waar door zijn/haar huwelijkspartner met God rekening gehouden wordt. Het voorbeeld van de gelovige partner kan de ongelovige partner tot bekering brengen.
Als van een heidens echtpaar een van de partners tot bekering en geloof in Jezus Christus is gekomen, moet de gelovige de huwelijksband dus niet verbreken.
b. Nu zou men dat – gezien wat onder Israël gold – vreemd kunnen vinden. En daarom voert Paulus als argument de bijzondere positie aan van de kinderen. Blijkbaar is het een algemeen aanvaarde gedachte onder de Korinthiërs, dat hun kinderen heilig waren. Welnu, als de ongelovige huwelijkspartner niet geheiligd zou zijn door de verbinding met de gelovige partner dan zouden de kinderen van de gelovigen, zolang ze niet bekeerd waren, ook niet heilig zijn. Zij zijn immers ook nog niet tot persoonlijk geloof gekomen?!
Het gaat hier niet slechts om de kinderen uit zulke gemengde huwelijken, maar om de kinderen van de gelovigen in het algemeen. Deze zijn niet onrein, maar heilig. Dat zijn ze in dezelfde zin als de ongelovige partner geheiligd is. Kinderen zijn niet automatisch, op grond van geboorte, behouden, wel bevinden ze zich op een (huwelijks-of gezins)terrein dat afgezonderd is van de wereld. Op dat terrein wordt rekening gehouden met God. Zo worden de kinderen (als het goed is) voor zonden bewaard waar ze in een werelds gezin in zouden vallen. God schenkt aan de christelijke opvoeding zijn zegen en hij wil die gebruiken om de kinderen tot geloof te brengen. Het ‘gij zult behouden worden, gij en uw huis’ is een belangrijk beginsel van Gods Woord.
Toch maakt de Schrift een onderscheid tussen de positie van de ongelovige vader of moeder en de kinderen. De ongelovige man of vrouw is geheiligd in de gelovige waarmee hij of zij verbonden is. Van de kinderen staat niet dat ze ‘geheiligd’ zijn maar ‘heilig’ en er staat ook niet letterlijk bij dat ze geheiligd zijn ‘in’ gelovige ouders. Kennelijk worden ze vanaf de geboorte als ‘heilig’ gezien, dat wil zeggen: ‘afgezonderd van de wereld’ omdat ze zich op ‘christelijk terrein’ bevinden door het geloof van een van de huwelijkspartners.
Het is niet niet noodzakelijk een geestelijke toestand, maar een uiterlijke verbinding, die zegeningen met zich mee brengt. We zien in dit alles dat God genadig is en graag wil zegenen ook al betreft dat alleen een positie op aarde. De gezindheid van God tot zegening van hen die in zulk een verbinding staan komt daarin tot uiting.
Kinderen van gelovige ouders zijn niet behouden wat de eeuwigheid betreft, want dan zou geen enkel kind van gelovige ouders verloren gaan, maar als ze jong sterven dan worden ze behouden. Zodra een kind besef heeft van God en beseft wat zonde is in zijn oog, moet het zich bekeren om behouden te worden (en te zijn). De leeftijd valt niet aan te geven, die hangt af van de opvoeding en de ontwikkeling van het kind.
c) Het antwoord op deze vraag is hierboven eigenlijk al gegeven. Maar we gaan er nog wat uitvoeriger op in.
De Schrift gebruikt nooit twee verschillende woorden om precies hetzelfde te zeggen. God vergist Zich nooit en is ook nooit minder nauwkeurig, zoals wij zo dikwijls zijn. Bij onderzoek van de Schrift zien we dat telkens tot onze diepe bewondering.
Het verschil tussen deze woorden in 1Ko 7: 14 wordt duidelijk, als we de tegenstelling van dit vers zien in Ea 9 en 10. Een Israëliet was heilig als zodanig (9: 2) omdat hij behoorde tot Gods aardse volk dat God van de heidenen afgezonderd had. Huwde zo’n Israëliet met een heidense vrouw dan werd hij onheilig, onrein.
De kinderen die uit zo’n gemengde verbintenis voortkwamen waren niet ‘ontheiligd’, maar onheilig van meet af aan. Ze waren nooit heilig geweest en konden dus niet ontheiligd worden. Ze werden dus ook niet heilig als hun heidense moeder weggezonden werd. Ze moesten ook weggezonden worden (10: 3) en zolang dit niet gedaan was, bleef hun vader ontheiligd.
Onder de genade vinden we de tegenstelling. Niet de gelovige wordt ontheiligd door z’n verbinding met een ongelovige, maar omgekeerd: de ongelovige wordt geheiligd als de andere partner tot geloof komt.
De kinderen van gelovige ouders worden niet geheiligd, want dat veronderstelt dat er een tijd geweest is dat ze onheilig waren.
Bij hun geboorte uit een gelovige vader of moeder zijn ze van meet af aan al heilig. Het is een uiterlijke heiligheid, het is het innemen van een afzonderlijke positie op aarde.
Het heilig zijn van de kinderen van de gelovigen is ook niet alleen iets negatiefs, Het is iets positiefs: ze worden daadwerkelijk gezien als tot de gemeente behorend (natuurlijk alleen in een uiterlijke verbinding) en hebben deel aan verschillende voorrechten die daar heersen.
In verschillende brieven worden de kinderen toegesproken en behandeld als deel van de gemeente (zie b.v. Ef 6: 1; Ko 3: 20).
Nergens vinden we dat zoiets van een ongelovige echtgenoot gezegd word..
Onze kinderen behoren niet tot de wereld. Als dat zo was, hoe kon dan aan de vaders de opdracht gegeven worden: ‘Voedt hen op in de tucht en vermaning des Heren!’