1 Corinthiers 07:36 Kan een vader zijn dochter verbieden te trouwen?

Betreft: 1 Ko 7: 36-38

Vraag:

Uit deze verzen kun je opmaken, dat een vader zijn dochter zou verbieden te trouwen, maar dat is in onze tijd toch niet haalbaar meer?!

Antwoord:

De grote vraag is of hier met maagd (‘parthenon’) iemands dochter of zijn maagd-zijn is bedoeld. (vergelijk Op 14: 4 waar over maagdelijk als ongetrouwd en zonder omgang met vrouwen wordt gesproken)’.

Persoonlijk ben ik van mening dat er voor dat laatste klemmender argumenten zijn aan te voeren dan voor het eerste, En wel deze:

1) In vers 32-34 is niet alleen sprake van maagden, dus van ongetrouwde vrouwen maar ook van ongetrouwde mannen en op deze hele perikoop slaat vers 36 terug.

2) Vers 35 is evenmin speciaal tot zusters gericht of op hen van toepassing. Dit vers geldt ook voor allen. Zeker is er niet sprake van vaders in verhouding tot het al of niet uithuwelijken van een dochter. Het ‘niet om u een strik om te werpen’ ziet er heel duidelijk op dat Paulus niet iemand zelf een bepaalde houding wil opdringen en hem als met een lasso een bepaalde weg wil op voeren (ofwel: hem in moeilijkheden wil brengen).

3) In vers 37 is sprake van:
a. in gemoed overtuigd,
b. niet genoodzaakt worden,
c. macht hebben over zijn wil,
d. vastbesloten zijn.
Deze uitdrukkingen verkiezen bijna hun hele inhoud als het zou gaan om het uithuwelijken van een dochter. Ze hebben echter wel zin als het gaat om zelf ongetrouwd te blijven

‘Parthenos’ heeft als normale betekenis ‘maagd’ maar kan in overdrachtelijke zin betekenen: nieuw, ongebruikt, rein. Dat komt dus dicht bij het begrip ‘maagdelijkheid’. Het normale woord voor maagdelijkheid is echter ‘partheneia’.
Op grond hiervan hebben de meeste vertalingen gekozen voor ‘maagd’ i.p.v. ‘maagdelijkheid’.
vers 37 moet men dan zo lezen:
Als een vader vaststaat in zijn overtuiging (dat hij zijn dochter beter niet kan uithuwelijken), en hij niet genoodzaakt wordt (door welke uiterlijke oorzaken dan ook) en hij macht heeft over zijn wil (niet aan het wankelen gebracht door de gedachte dat het toch niet betamelijk is zijn dochter ongetrouwd te laten) en hiertoe bij zichzelf besloten heeft (hij heeft dus een vaste overtuiging), wel laat hij dan zijn dochter ongetrouwd laten). Hij doet dan wel of goed.

Vers 38 staat niet los van vers 37 en moet dan ook in overeenstemming met een van de twee hiervoor gegeven vertalingen en verklaringen opgevat worden.

Het blijft natuurlijk een moeilijk te verklaren gedeelte. We lopen gevaar deze verzen te verklaren met het oog op onze situatie waarin een vader het wel kan vergeten zo’n gezag over zijn dochter te hebben dat het aan hem zou liggen dat ze trouwt of niet trouwt. Anderzijds waren de dochters toch ook weer niet helemaal onmondig, denk aan Rebekka: ‘Laten we de jonge dochter vragen…’

Uiteraard kunnen we deze verzen in onze tijd zeker toepassen op het al of niet ongetrouwd blijven uit eigen overtuiging.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies