1 Corinthiers 08:08 Waar het in dit hoofdstuk om?

Betreft: 1 Ko 8: 8 (en hfst. 10)

Vraag:

Kunt u mij uitleggen waar het in dit hoofdstuk nu eigenlijk om gaat?

Antwoord:

De gelovigen te Korinthe waren vroeger heidenen. In die tijd namen ze deel aan de afgodsriuelen en afgodsmaaltijden in de tempel. Daarnaast kon je in een afdeling van die tempel ook vlees eten zonder aan de cultus deel te nemen. Toen ze tot bekering kwamen leerden deze mensen verstaan, dat een afgod eigenlijk helemaal niet bestaat. Er is maar EEN God.

Als dan een afgod niets is, dan heeft een afgodenoffer ook niets te betekenen. Het is gewoon vlees. En eigenlijk stelt die hele afgodencultus ook niets voor want er bestaan immers geen afgoden. Dus wat hindert het als je daaraan deelneemt.

Op deze problematiek gaat de apostel in hoofdstuk 8 en 10 van de eerste brief aan de Korinthiërs in. Daarbij verbiedt hij in hoofdstuk 10 het deelnemen aan de afgodendienst, aan de cultus. Dat niet omdat een afgod wat zou zijn, maar omdat achter de afgoderij de demonen zitten. Als je aan die dienst deelneemt dan zit je aan aan de tafel van demonen en dat kan niet samengaan met aanzitten aan de Tafel van de Here(1 Ko 10: 18-22).

Maar hoe zit het nu met het eten van het vlees van het offerdier zonder dat je aan de offermaaltijd zelf deelneemt. De tempels waren namelijk tevens een soort restaurants in die tijd. Kon je dat vlees wel eten?
Die vraag beantwoordt Paulus is principe bevestigend. Als je inziet dat een afgod niets betekent en er met dat vlees op zichzelf niets aan de hand is, als je daarin STERK staat, dan kun je voor jezelf dat vlees rustig eten.
Maar… er waren christenen, die niet zo sterk stonden. Als zij in die hal vlees zouden eten, zouden ze voor hun geweten toch weer kontakt hebben met de afgoderij. Ze zijn ‘niet vrij van de afgod’. Ze zien niet dat die hele afgoderij niets te betekenen heeft, omdat er geen afgoden bestaan. Ze zijn in dat punt ZWAK.
Als nu zo’n zwakke broeder jou als sterke broeder in een tempel vlees ziet eten dan kan hij ten val komen. Hij denkt dan: ‘O br. Zo en Zo zit daar in de tempel vlees te eten. nou als hij dat mag en kan, dan mag en kan ik dat ook wel’. Als deze zwakke broeder dan ook de tempel ingaat en vlees gaat eten wordt zijn geweten bevlekt. Hij doet namelijk iets waarvan hij innerlijk niet echt overtuigd is dat het niet iets verkeerds inhoudt. Zo iemand zondigt dan tegen zijn geweten.
En als je je geweten in de ene zaak op een laag pitje zet, doe je dat in een andere kwestie ook heel gemakkelijk.
Het geestelijk leven van zo’n broeder gaat dan in de vernieling. Door mijn gedrag heb ik hem geërgerd, dat wil zeggen een struikelblok voorgelegd.
Welnu zegt Paulus als ik weet dat ik mijn broeder door mijn eten van vlees ten val zou brengen dan wil ik in eeuwigheid geen vlees te eten.
Hij bedoelt te zeggen: dan raak ik geen vlees in de afgodstempel meer aan. Ze zien mij daar niet vlees eten hoewel ik voor mijn geweten er de volle vrijheid toe hebt (vergelijk ook Rm 14: 13-18).

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies