Betreft: 1 Ko 10: 5 en 1 Tm 2: 11,12
Vraag:
Is citeren van een bijbeltekst ook profeteren? En hoe zit het met deelnemen aan een goed geestelijk gesprek ? Waar begint 1 Tm 1: 11,12 dan eigenlijk?
Antwoord:
Profeteren is blijkens 1 Ko 14: 3 spreken tot opbouwing, vermaning en vertroosting. Het is dus vanuit de Schrift de waarheid voorstellen waardoor de gemeente wordt opgebouwd, eventueel vermaand of vertroost. Citeren van een bijbeltekst kan men dus moeilijk profeteren noemen. Het gaat dus om het uitoefenen van een gave in dienst van God ten behoeve van de Gemeente.
Het hebben van een goed geestelijk gesprek kan men er ook niet toe rekenen hoe opbouwend en vermanend de opmerkingen desnoods mogen zijn. We lezen van Aquila en Priscilla dat zij beiden met Apollos spreken en hem de weg des Heren nauwkeuriger uitleggen. Dat gebeurde niet in een toespraak waarin Apollos ‘onder het gehoor’ van Priscilla zat, maar in een gesprek. Het zou wel erg zijn als een zuster niet aan een gesprek zou mogen deelnemen.
In 1 Tm 2: 11,12 wordt niet gezegd, dat het gaat over samenkomsten van de Gemeente. De strekking kan dus algemener zijn. Daar Timotheüs de Gemeente onderricht moet geven en in vers 8 w.s. aan de plaats van samenkomen van de Gemeente wordt gedacht zal de apostel ook hier op de houding van de vrouw in de samenkomst -in de Gemeente- gedoeld hebben. Dat wordt ondersteund door de vermelding dat de vrouw ‘stil moet zijn’. De apostel zal een vrouw het spreken in haar huis als er anderen bij zijn toch niet willen verbieden?! Trouwens wat moet je dan met Priscilla? Wel zal een zuster moeten bedenken dat ‘leren’ en ‘over de man heersen’ wel verder gaat dan dat alleen in de Gemeente niet zou mogen. Als een vrouw in gezelschap – waar dan ook – op gaat treden als lerares en zij het wel eens eventjes vertellen zal hoe het is dan strijdt dat met wat de apostel hier voorschrijft. Maar dat zal een vrouw die geestelijk is ook wel aanvoelen, dacht ik. We moeten dus oppassen om niet mee te gaan met feministische tendensen die erop gericht zijn een vrouw een plaats te geven die de Schrift haar niet toekent (‘de vrouw in het ambt’) en anderzijds voor het gevaar de vrouw niet monddood te maken met als enige recht dat ze heeft het aanrecht zou zijn.