1 Corinthiers 11:01 Geldigheid (19 vragen en antwoorden)

Betreft: 1 Ko 1-16

Naar aanleiding van les 17 van de B-4 kursus die handelt over 1 Ko. 11: 2-16 zijn in de loop van de tijd heel wat vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Al deze vragen zijn apart beantwoord. Daardoor overlapten de antwoorden elkaar soms gedeeltelijk We willen nu trachten daar één geheel van te maken waarbij zoveel mogelijk herhalingen worden voorkomen. Wel behandelen we de vragen na elkaar en geven we door kopjes een indeling aan.

Vragen over de geldigheid

Vraag 1:

Het is een bekend feit dat Paulus als menselijk persoon vrouwen minacht. Zijn persoonlijke mening gelijkstellen met Gods woord is onjuist. Zijn woorden hebben bij menige man de gedachte gewekt dat vrouwen geen denkende wezens zijn en alleen goed om kinderen te krijgen en met elk middel (ook geweld) overheerst te worden. Is de vrouw bij God minder in tel dan de man?

Antwoord:

Mening van Paulus of gebod van God.
Feiten moeten aangetoond worden. Aangezien we ten aanzien van Paulus over geen andere bronnen beschikken dan de Bijbel, is de enige terechte vraag: wat getuigt de Schrift? Welnu o.a. andere dit:

  • dat Paulus niet alleen Aquila, maar ook zijn vrouw Priscilla vermeldt en dat minstens zo vaak als haar man. En dat zij met haar man aan Apollos de weg des Heren duidelijker uitlegt (Hd 18: 1,2, 23-28 e.a.p.);
  • dat hij in Rm 16 een groot aantal groeten laat overbrengen of overbrengt waaronder veel groeten van vrouwen, waarvan hij hun kwaliteiten vaak erbij noemt.
  • dat de apostel daarbij begint met een heel eervolle vermelding van Febe wat haar dienst voor de gemeente in Kenchreeën betreft.
    Daarom sorry voor de vraagsteller, maar de beschuldiging dat Paulus vrouwen minacht raakt kant noch wal.

Het gaat in 1 Ko 11 niet om de persoonlijke mening van Paulus, maar om een instelling die hij geeft als apostel van Jezus Christus. Van een persoonlijke mening is wel sprake in 1 Ko 7: 25 v.v. Het gaat daar over de waarde van het ongetrouwd zijn. Paulus laat daar echter duidelijk uitkomen dat het om zijn gevoelen gaat en legt daarbij niemand wat op, maar is zeer terughoudend in het geven van zijn opinie.

Als de woorden van Paulus bij mannen de indruk hebben gewekt dat een vrouw geen denkend wezen is, dan bewijst dat alleen dat deze mannen de naam denkend wezen niet waard zijn. Overigens is dit een onbewezen stelling. Dat er mannen zijn geweest en nog zijn, die discriminerend over de vrouw denken, kan niet ontkend worden, maar door welke dingen laten ze zich dan leiden? Is dat niet zuiver hun manlijk ego dat opspeelt? In ieder geval geeft het onderwijs van Paulus geen enkele grond voor de hierboven genoemde gedachte. Zulke mannen moeten Ef 5: 25 v.v. maar eens goed lezen.

Zoals in het bovenstaande is aangegeven, vermeldt God in de Bijbel diverse vrouwen met ere. De vrouw is beslist niet een tweede-rangs-wezen. Man en vrouw zijn beiden volwaardig mens, maar ze nemen in de schepping elk een eigen plaats in. Daarbij is de man het hoofd, maar dat betekent niet dat de vrouw inferieur zou zijn.

Vraag 2:

Moeten we deze voorschriften niet als tijdgebonden beschouwen? Er is immers in de loop van de tijden zoveel veranderd. Wij lopen toch niet meer in dierenvellen zoals Adam en Eva.

Antwoord:

Wanneer is iets tijdgebonden?
Inderdaad lopen wij niet meer zo gekleed als Adam en Eva of als de aartsvaders. Maar er is ook nergens in de bijbel een voorschrift te vinden dat we ons met dierenvellen moeten kleden. Over wat voor kleding we moeten dragen wordt in de Bijbel niet gesproken, slechts wordt van vrouwen gezegd dat ze zich niet opzichtig moeten tooien (zie 1 Pt 3: 1-6) en zich niet onbeschaamd moeten kleden (zie 1Tm 2: 9-11). In 1 Ko 11 wordt geen modevoorschrift gegeven. Ook wordt er niet precies gezegd hoe de hoofdbedekking eruit moet zien. De nadruk ligt niet op wat een vrouw op het hoofd doet als ze bidt of profeteert, maar dat ze wat op haar hoofd doet.

Er zijn zeker tijdgebonden geboden in de bijbel. Maar niet wij maken uit of iets tijdgebonden is, God doet dat in zijn Woord. Neem uit de vele voorschriften van de wet bijvoorbeeld het verbod om onreine dieren te eten. In het Nieuwe Testament lezen we dat wij als gelovigen van de nieuwe bedeling niet meer onder de wet zijn ( Rm 6: 14,15). Dit voorschrift geldt dan ook voor ons niet meer. Bovendien lezen we in 1 Tm 4: 4 dat we alles wat God geschapen heeft mogen nuttigen. Niet wij hebben het gebod van God opgeheven, niet wij hebben het recht het voor tijdgebonden te verklaren. God alleen heeft dat recht. Welnu, van het voorschrift in 1 Ko 11 gegeven heeft God nooit in later tijd gezegd, dat het opgeheven is. Dan hebben wij dus geen recht het voor tijdgebonden te verklaren.

De scheppingsorde.

Daar komt trouwens nog iets bij, in vers 3 lezen we namelijk dat de man het hoofd van de vrouw is. En het voorschrift van het lange haar en de hoofdbedekking berust op deze verhouding, die God in de schepping heeft neergelegd ( zie ook vers 9-11). We spreken daarom van ‘scheppingsorde’.
(a) God heeft niet man en vrouw tegelijk en onafhankelijk van elkaar geschapen, maar eerst de man, toen de vrouw. Er is dus sprake van tijdsorde. (b) Ook schiep God de vrouw met het doel dat ze de man tot hulp zou zijn. De man werd dus niet om de vrouw, maar de vrouw om de man geschapen. Daarbij is de man geschapen als de heerlijkheid Gods, de vrouw daarentegen als de heerlijkheid van de man. Er is dus een verschil in orde wat bestemming of doel betreft. (c)Verder werd Eva uit de man geschapen en niet zoals Adam rechtstreeks uit de aarde. Dat ziet op afhankelijkheid. God heeft bij de schepping van man en vrouw een bepaalde orde in acht genomen. Dat bedoelen we als we spreken van scheppingsorde. Uit het Nieuwe Testament weten we dat God bij de schepping van man en vrouw het beeld van Christus en de Gemeente voor ogen had. De verhouding van de Gemeente tot Christus komt in alle drie de boven genoemde punten met die van Eva tot Adam overeen.
Nu zou de man zich kunnen verheffen boven de vrouw en dat is de bedoeling niet. De volgende verzen brengen als het ware het juiste evenwicht aan. Want de man is in de Heer zonder de vrouw net zo min iets als de vrouw zonder de man (vs.13). Laat de vrouw dan uit de man zijn, de man zou geen man zijn (in de praktijk) als er geen vrouw was (vs.14). Deze beide verzen doen de vorige verzen echter niet te niet. Ze zijn zonder de voorgaande namelijk niet denkbaar. Welnu, de voorschriften hier gegeven zijn gebaseerd op de onveranderlijke scheppingsorde van God. Ze zijn daarom van blijvende waarde en niet tijdgebonden.

Vraag 3:

In Gl 3:28 staat toch dat in Christus noch man noch vrouw is. Dan hebben de voorschriften van 1Ko 11 voor de christen toch hun betekenis verloren?

Antwoord:

Positie in Christus.
In Christus is man noch vrouw. De vrouw is niet een andere kind van God dan de man. Ze is geestelijk niet een ander wezen dan de man. Ze is net als hij een nieuwe schepping in de Heer. Maar als mens op aarde is er wel degelijk onderscheid tussen man en vrouw, zowel physiek als psychisch. Dat onderscheid dat in de scheppingsorde begrepen is, is toch ook bij de bekering niet opgeheven of veranderd? Welnu zo is ook het verschil in positie als schepselen niet opgeheven en die scheppingsorde wil God in de Gemeente tot uiting gebracht zien. Daar gaat het in 1 Ko 11: 1-16 om.
Wanneer dit niet het geval was zou Paulus zich in twee brieven die in ontstaanstijd vlak bij elkaar liggen, tegengesproken hebben. Onze positie op aarde met de daaraan verbonden verantwoordelijkheden mag dus niet verward worden met onze positie in Christus

Vraag 4:

In vers 2 is sprake van ‘overleveringen’. Het gaat dus om tradities van mensen.

Antwoord:

Overleveringen.
De NBG- vertaling heeft hier ‘overleveringen’ staan; andere vertalingen geven het woord met ‘inzettingen’ weer. Wanneer we spreken over overleveringen en tradities dan denken wij aan zaken die naast de Bijbel van geslacht op geslacht zijn doorgegeven. Op zulke overleveringen (in dit geval Joodse) doelt de Heer Jezus als Hij het heeft over de overleveringen van de ouden (Mk 7: 8). Zo kennen we in het christendom de overleveringen die van geslacht op geslacht zijn doorgegeven en waaraan men (vooral de Rooms-katholieke kerk) haast eenzelfde gezag gegeven heeft als aan de Bijbel. Zulke overleveringen wijzen we als gezagsbron af. Wanneer Paulus hier spreekt over overleveringen, heeft hij het niet over dergelijke eigenmachtige overleveringen van mensen die men naast de Bijbel stelt. Hier in 1Ko 16: 2 gaat het om dat wat God aan Paulus door inspiratie bekend gemaakt heeft en wat hij op zijn beurt doorgeeft of overlevert aan de gemeente. Zo spreekt hij in vers 23 ook over overlevering en dat betreft dan de instelling van het avondmaal. Welnu, dat is beslist niet een puur menselijke traditie!. Bovendien zegt hij van eenzelfde soort inzetting die hij de Korinthiërs geeft, dat het ‘een gebod des Heren’ is (zie 1 Ko 14: 37). Het betreft dus beslist niet puur menselijke meningen.

Vraag 5:

Is het voorschrift om het hoofd te bedekken alleen voor de Korinthiërs bedoeld omdat het daar een janboel was? Waarom zouden zusters dat nu nog moeten doen?

Antwoord:

Reden…wanorde?
Dat er in de gemeente te Korinthe wanordelijke toestanden heersten,is buiten kijf. In vers 33 van dit hoofdstuk zegt Paulus dat de Korinthiërs op elkaar moesten wachten om gezamenlijk het avondmaal te eten. Ze deden dat namelijk niet en maakten er een braspartij van. Het is dus gegeven in verband met een wantoestand, maar dit voorschrift geldt voor ons net zo goed.als voor de gelovigen in Korinthe destijds. Een voorschrift in die tijd om wanorde te korrigeren geldt voor ons nu om wanorde te voorkomen.

Vaak wordt bij dit gedeelte het brutale optreden van sommige Griekse vrouwen aangehaald (zo ook bij vs.14), maar in de tekst zelf staat daarover niets. Het voorschrift van de hoofdbedekking is echter niet afhankelijk van de vraag of er wanorde heerste en wat voor wanorde dat dan was. De apostel geeft namelijk aanwijzingen die op zichzelf van gewicht zijn. Hij brengt daarbij beginselen naar voren die niet van tijdelijke waarde zijn.
Zoals gezegd houdt het verband met de orde, die God in de schepping gelegd heeft, namelijk dat Christus het hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw. Daarbij is de man het beeld en de heerlijkheid van God, de vrouw de heerlijkheid van de man. Dat beginsel is niet veranderd.Kennelijk hebben de Korinthiërs dat niet bedacht en hielden ze er geen rekening mee. In zover had Paulus inderdaad wat te corrigeren.
Maar dat is wat anders dan dat Paulus om tijdelijk een janboel op te heffen een voorschrift zou geven, dat voor ons zijn waarde zou hebben verloren.

Vraag 6:

Als de verordening van de hoofdbedekking van zo wezenlijk belang zou zijn geweest, waarom stelt Paulus daar andere gemeenten dan niet van op de hoogte, zoals dat wel gebeurt met de oproep tot heilige wandel?

Antwoord:

Waarom alleen in deze brief?
Paulus geeft in zijn brieven niet een in volgorde opgestelde kerkleer en evenmin een systematische kerkordening. De Bijbel is organisch ontstaan, dat wil zeggen: de schrijvers spreken onder de leiding van Gods Geest over dat wat in verband met de toestand van Israël destijds (het O.T.) en de toestand in de diverse gemeenten (de brieven van het N.T.) voor zo’n gemeente van belang is.
Zo schrijft hij aan Korinthe met het oog op afwijkingen, die daar heersten en antwoordt hij op vragen, die hem zijn gesteld. Aan andere gemeenten behoefde hij dat (nog) niet te doen, omdat die afwijkingen zich daar niet voordeden. Wat hij schrijft heeft echter gezag voor alle gemeenten (zie ook Ko 4: 16)

Vraag 7:

Paulus was een Jood en
a) vroeger hadden Joden toch ook wel lang haar?
b) en Joodse mannen droegen toch juist een keppeltje bij het bidden. Ook nu nog is die traditie volop in ere. Waarom schrijft hij dan hier dat juist vrouwen zich behoren te sieren met een hoofdbedekking?

Antwoord:

Contra joods gebruik?
(a) Dat de Joodse mannen in het algemeen geen lang haar droegen, blijkt hieruit dat bij de Nazireërgelofte (Nm 6) het voorschrift hoorde, dat men het haar moest laten groeien. Weliswaar mocht er in dat geval niets van het haar afgeknipt worden, maar als men normaal al lang haar had dan zou de Nazireeër pas opvallen als zijn haar uitzonderlijk lang zou zijn en dat is niet aannemelijk.
Ook de priesters moesten lang haar hebben en dat maakt opnieuw duidelijk dat lang haar voor mannen onder Israël een uitzondering was. In beide gevallen had het lange haar een symbolische betekenis. Het sprak van onderworpenheid en toewijding
(b)Het dragen van een hoofdbedekking door Joodse mannen is een oude traditie, die echter niet teruggaat op de Bijbel. Op een vraag van mij aan het Nieuw Israëlitisch Weekblad waarop dit gebruik stoelde en van wanneer het dateerde, kreeg ik ten antwoord dat men dit niet wist.
Het is dus niet zo, dat Paulus de zaken nu omkeert en in plaats van de mannen aan de vrouwen een hoofdbedekking voorschrijft. De zin van het voorschrift maakt Paulus in 1 Ko 11 duidelijk en die heeft- zoals al meerdere malen gezegd- te maken met de scheppingsorde, namelijk dat de man het eerst geschapen is en het hoofd is van de vrouw.

Vraag 8:

Droegen de mannen in de tijd van het OT en NT niet lang haar? Zo worden ze tenminste in kinderbijbels e.d. afgebeeld.

Antwoord:

Afbeeldingen in kinderbijbels.
Je kunt de haardracht in oude tijden nagaan op inscripties uit die tijd. Soms worden daar mannen afgebeeld met haar tot aan de schouder, bijv. Assyrische koningen. Anderzijds zijn er diverse afbeeldingen van Assyrische en Semitische mannen met kort haar. Van de Romeinen weten we dat ze in het algemeen kort haar droegen.
De stelling dat mannen in de tijden van OT en NT altijd lang haar droegen is dus niet correct. Immers wordt van de nazireeërs als bijzonderheid vermeld dat ze het haar moesten laten groeien. Ook het voorschrift aan de priesters gegeven laat zien dat men niet in het algemeen gesproken lang haar droeg.
De tekeningen in kinderbijbels hebben uiteraard geen gezag.

Vraag 9:

Moeten we ons om de kwesties van haar en hoofdbedekking nu wel zo druk maken? Er staat immers dat we daar niet over moeten twisten. Ieder moet dan toch voor zichzelf weten wat hij ermee doet?

Antwoord:

Niet twisten…
De bedoeling van deze tekst is heel anders dan de vraag suggereert. Paulus bedoelt dit: als iemand het hier niet mee eens is en er meent over te kunnen twisten, dan moet hij bedenken dat wij niet de gewoonte hebben te twisten. Wij hebben niet de gewoonte om over het Woord te twisten, maar het te gehoorzamen. Dat is de houding die de gemeenten Gods moet kenmerken. Je zou het ook zo kunnen zeggen: De zaak waarom het gaat is duidelijk, als je daarover gaat twisten ga je duidelijk tegen God in. Aan zoiets doen de gemeenten Gods niet mee.

Vraag 10:

Moeten we ons over een zo uiterlijke kwestie nu wel zo druk maken. Het innerlijk geloofsleven is toch veel belangrijker/

Antwoord:

Uiterlijk zaken minder belangrijk ?
Het moet voor ons vaststaan, dat het uiteindelijk op ons innerlijk geloofsleven aankomt. Dat geloofsleven vertaald zich echter in ons gedrag. Daarbij zijn uiterlijke zaken niet onbelangrijk. Aangezien God ons hier bepaalde dingen voorhoudt hebben we daar rekening mee e houden. Daarbij zijn een paar dingen erg belangrijk:
Ten eerste dat we van deze voorschriften of aanwijzingen een goede uitleg geven en daarbij niet verder gaan dan dat wat de Schrift zegt.
Ten tweede dat we in zaken waar verschil van mening mogelijk is is omdat ons kennen maar beperkt is, we geen dwingende uitleg moeten geven om gelovigen daaraan te binden.
Ten derde dat we niet zo op uiterlijke dingen moeten hameren, dat ze alle aandacht krijgen en daardoor de kwestie van het innerlijk in gedrang komt.
Ten vierde dat aanwijzingen waar men persoonlijk voor verantwoordelijk staat, niet het gemeenteleven moeten gaan beheersen. Als er op bepaalde uiterlijke zaken gewezen is (liefst in een persoonlijk gesprek), moeten we ze voor het geweten van de gelovigen laten, anders is er gevaar dat we tot wetticisme vervallen. Het persoonlijk vasthouden aan voorschriften die met het uiterlijk te maken hebben is niet wettisch, maar van die voorschriften het een en het al maken, leidt tot wetticisme. We kijken dan alleen ernaar hoe iemand eruit ziet en dat is niet gezond.

Vraag 11:

Gaat het in vers 3 om een echtpaar? En zo niet wat houdt het hoofdschap van de man over de vrouw dan in?

Antwoord:

Echtpaar of algemene verhouding?
Er wordt in zo algemene termen gesproken dat wel gedacht moet worden aan man en vrouw in het algemeen en niet enkel aan een echtpaar. In andere plaatsen, waar duidelijk een echtpaar is bedoeld, wordt over ‘eigen ‘ man of ‘eigen ‘ vrouw gesproken (Ef 5: 22,28). Als dat hier de bedoeling was, zou je een dergelijke aanduiding verwacht hebben.
Ook in vers 7 wordt niet gezegd, dat de vrouw de heerlijkheid van haar eigen man is. Hoewel wat de apostel schrijft heel bijzonder uitkomt in het huwelijk, zullen we dus toch moeten proberen een verklaring in algemene zin te vinden, die dan bijzonder opgaat voor het huwelijk.
Welnu, als er alleen maar mannen waren, hoe konden ze dan het bijzondere van hun man-zijn laten uitkomen? Ik bedoel dat niet sexueel, maar gewoon in de meest algemene zin. Dat konden ze dan niet. Nu zijn er echter mannen en vrouwen. Daarbij is de man lichamelijk en psychisch anders dan de vrouw en omgekeerd. De man neemt daarbij een plaats van leiding, van hoofdschap, in als beeld en heerlijkheid van God. De vrouw neemt een plaats van hulp in, ze is er voor de man. Wat een saaie wereld zou een mannenwereld zijn, wat is het een ‘opfleuring’ van het mannenbestaan dat er een ander soort mens is, de vrouw. In die zin is de vrouw al de heerlijkheid van de man. Natuurlijk komt dat veel en veel sterker en mooier uit in een huwelijk.
Uit de tekst mogen we niet concluderen, dat een vrouw aan elke man onderworpen is en hem moet gehoorzamen. Het betekent, dat de vrouw in de gemeente niet een heersende positie moet innemen. Je ziet bijv. dat de Heer Jezus geen vrouw tot het apostelschap heeft geroepen.. Eveneens dat bij ouderling en diaken in 1Tm 3 enkel over mannen gesproken wordt.

Vraag 12:

Geldt dit voorschrift ook het privégebed, het gebed in het gezin en het bidden van man en vrouw samen? Waar heeft het nu wel en waar heeft het niet mee te maken?

Antwoord:

Voor welk gebed geldt het?
In vers 5 is sprake van bidden en profeteren. Dat laatste is niet iets wat iemand voor zichzelf doet. Het betreft niet de persoonlijke omgang met God. Het is een dienst, die ten behoeve van anderen verricht wordt. En dan uiteraard hardop.
Hieruit volgt, dat het bidden dat er in één adem mee genoemd wordt, niet ziet op de persoonlijke omgang met God, op het privégebed, maar op hardop voorgaan in gebed.
Dit is ook begrijpelijk. Als teken dat de man het hoofd is en de vrouw aan hem ‘onderdanig’ draagt de vrouw lang haar. Dat is niet een zaak van een ogenblik in verband met een bepaalde dienst, nee het is een altijd aanwezig teken. En dat lange haar is voor de vrouw een eer.
Wanneer een vrouw echter door voorgaan in gebed of door profeteren een dienst vervult waardoor het (voor de engelen o.a.) zou kunnen lijken dat ze de plaats van de man inneemt, dan is het lange haar niet voldoende, maar moet zij zich het hoofd dekken. Vandaar dat we in dit hoofdstuk het dragen van lang haar en het bedekken van het hoofd aan elkaar gekoppeld vinden.
Het is niet zo eenvoudig precies uit te maken op welke dienst en op welke omstandigheden 1 Ko 11: 5 betrekking heeft. Paulus geeft namelijk geen heenwijzing naar een bepaalde situatie. We zullen dus aan de hand van het geheel van voorschriften in 1 Ko 11-14 moeten trachten het terrein van toepassing van dit voorschrift te vinden. We kunnen het terrein naar twee kanten vrij goed afbakenen. Het kan geen dienst zijn in een samenkomst van de gemeente, want 1 Ko 14 geeft aan, dat de vrouw daar moet zwijgen. Anderzijds spreekt Paulus vanaf hoofdstuk 10 wel over de gemeente en ons gedrag als leden daarvan. Dat maakt het aannemelijk dat we dit bidden en profeteren toch wel moeten zien als iets in connectie met de gemeente. We zouden in onze tijd kunnen denken aan clubwerk, zusterkringwerk, werk onder kinderen of iets dergelijks.
Uit het voorgaande volgt dat het niet waarschijnlijk is dat hier gedacht wordt aan gezinssituaties. Zeker niet zoals al gezegd aan het privégebed of het bidden als echtgenoten.
Nu zit het voorgaan in gebed aan tafel met de kinderen er – om zo te zeggen- net tussen in. De één meent dat de vrouw in dat geval wel iets op het hoofd moet zetten, de andere is van oordeel dat Paulus dat niet bedoelt en dat hij denkt aan een meer openbare dienst. Het is erg moeilijk daarin een uitspraak te doen, maar nogmaals het lijkt erop dat we met een meer naar buiten tredende dienst te maken hebben. Hard te maken is dat echter niet.
Als een zuster de overtuiging heeft dat het ook slaat op voorgaan aan tafel met de kinderen, laat ze dan in die huiselijke situatie ook iets op haar hoofd doen. Laten we er echter voor op passen elkaar wetten op te leggen of elkaar te verketteren. Dat mogen we trouwens in geen enkel geval.
We moeten het voorschrift van de hoofdbedekking van de vrouw niet achteloos aan de kant schuiven, anderzijds moeten we er voor waken het niet tot in de details van het christelijk leven te willen doortrekken.
Het feit, dat het bidden op één lijn gesteld wordt met profeteren geeft immers aan, dat het voorschrift niet elk gebed zonder uitzondering betreft.

Vraag 13:

Slaat dit vers ook op het bidden in de samenkomsten van de christenen?

Antwoord:

Ook in de samenkomst/kerkdienst?
Over de vraag of dit voorschrift ook inhoudt dat zusters in de samenkomsten bij het gezamenlijk bidden het hoofd bedekt moeten hebben, zijn de meningen verdeeld. Dat is te begrijpen, want er staat niet met zoveel woorden, dat de zusters in de gemeentelijke samenkomst het hoofd bedekt moeten hebben. Er staat dat ze het hoofd moeten dekken als ze bidden of profeteren
We komen dan ook de volgende opvattingen tegen:
(1) De term ‘bidden of profeteren’ omvat de hele eredienst van de gemeente. Dit voorschrift is dan ook zonder meer bindend voor de zusters in de samenkomsten.
Commentaar: er staat echter heel persoonlijk ‘iedere vrouw die bidt of profeteert’ en dat is beslist niet hetzelfde als: ‘iedere vrouw die aanwezig is bij de eredienst van de christenen’.
(2) Het was de gewoonte dat zusters in de samenkomst van de gemeente het hoofd gedekt hadden. Daarover hoefde Paulus dus niet te schrijven. Hij geeft hier alleen een extra voorschrift voor het optreden van zusters buiten de samenkomsten.
Commentaar: die gewoonte laat zich niet uit de bijbel afleiden en voor pasbekeerde heidenen zou het toch gewenst zijn dat Paulus hen dat onderrichtte.
(3) Het lange haar is een blijvend symbool van de onderworpenheid van de vrouw. Dat lange haar geeft dat ook in de samenkomsten aan. Wanneer echter een vrouw openlijk optreedt is het lange haar niet voldoende en moet ze zich het hoofd dekken.
Commentaar: ook dit is slechts een overweging.
Het is dus niet ‘hard’ te maken dan een vrouw zich tijdens de samenkomst van de Gemeente het hoofd moet dekken. Het is echter evenmin hard te maken dat het niet behoeft.
Op grond daarvan zouden zusters de ‘veiligste’ weg kunnen kiezen door een hoofdbedekking te dragen als de gemeente tot God nadert met lof en aanbidding. Laten we echter oppassen voor dwingend iets voor te schrijven in zaken waar de bedoeling van de Schrift niet zonder meer duidelijk is.
In ieder geval moeten we niet doorslaan en stellen dat de zusters bij elke gelegenheid (lezing, bijbelbespreking, doopsamenkomst, werkbespreking, enz.) het hoofd gedekt moeten hebben.

N.B. Volgens de een ziet ‘haar hoofd’ op haar lichamelijk hoofd, volgens de ander op de man. God zegt dat de vrouw haar hoofd schande aandoet als ze ongedekt tot God bidt.
Dit kan dus schande zijn voor haarzelf of schande voor de man.En dat met het oog op de engelen. Of wij het als schande ervaren doet er niet toe. Onze gevoelens kunnen namelijk afgestompt wezen.

Vraag 14:

Is het lange haar niet de hoofdbedekking waar in dit hoofdstuk over gesproken wordt?

Antwoord:

Is het lang haar de hoofdbedekking?
Uit vers 7,8 blijkt dat er naast het lange haar over hoofdbedekking wordt gesproken. Het haar is dus de bedekking niet.

Vraag 15:

Wat betekenen de verzen 11 en 12 eigenlijk?

Antwoord:

Man-vrouw.
In de voorafgaande verzen gaat het om de plaats die man en vrouw als schepselen in de scheppingsorde van God innemen. En wat de konsekwenties daarvan zijn voor het gedrag van mannen en vrouwen bij het bidden en profeteren.
In de scheppingsorde horen man en vrouw bij elkaar. Ze zijn op elkaar aangewezen en vormen niet twee losstaande exemplaren van het mensenras.
Welnu dat geldt ook voor de geestelijke sfeer waarin man en vrouw verkeren. ‘In de Heer’ zijn ze ook op elkaar aangewezen, ze horen bij elkaar.
Paulus gaat nog eens terug naar de schepping. Hij benadrukt dat de vrouw niet los van de man ontstaan is, maar uit de man genomen is. Omgekeerd is de man door de vrouw. Veelal laat men dat erop slaan dat alle mannen (behalve Adam natuurlijk) door een vrouw het levenslicht hebben gezien. Het is echter veel aannemelijker dat Paulus heeft willen zeggen, dat de man eerst man werd toen de vrouw op het toneel verscheen. Voor die tijd was hij slechts mens zonder nadere aanduiding. Zijn man zijn kwam zonder de vrouw in geen enkel opzicht uit.

Vraag 16:

Wat bedoelt Paulus met ‘de natuur’? Op welke wijze blijkt uit de natuur, dat lang haar voor een man een schande en voor een vrouw een eer is?

Antwoord:

De natuur.
Het woord ‘natuur’ kent heel veel omschrijvingen. Het kan doelen op de geaardheid van het geschapene. Elk mens en elk dier heeft zijn eigen natuur, karakter, geaardheid. Spreken we over ‘de’ natuur dan doelen we op dat wat in algemene zin kenmerkend is voor het geheel van de schepping, het mensenleven, de dierenwereld of de plantenwereld. Dat kenmerkende kan in de aard van de dingen liggen, het kan ook een algemeen geldende regel zijn.
Welnu, onder de mensen is het gewoon regel dat lang haar voor een man niet past, maar voor een vrouw een sieraad is. Dat ligt om zo te zeggen vast,zo denkt men daarover.

Er staat niet, dat het uit de natuur blijkt, maar dat de natuur ons dat leert. Het eerste is echter in zoverre waar, dat een vrouw praktisch nooit zo aan haaruitval lijdt, dat ze een kaal hoofd krijgt, terwijl dat bij de man wel gebeurt.
Het gaat er echter om, dat het natuurlijk gevoelen van de mens vanaf de schepping meegekregen heeft.
Een vrouw met een kaal hoofd of afgeschoren haar is ‘geen gezicht’. Voor een man is het minder leuk om kaal te zijn, ieder heeft graag een fatsoenlijke bos haar, maar voor de man is het echt geen schande. Let op dat vers 14 terugslaat op vers 6 b ! !
Dat de natuur ons dit ook nu nog leert bleek wel na de 2e wereldoorlog. Toen werden namelijk de zogenaamde ‘moffenmeiden’ kaalgeschoren. Afgezien van de vraag of die daad goed te keuren was, leert deze handeling dat men een kaal hoofd een schande voor een vrouw vond. Omgekeerd staat lang haar voor een man ‘verwijfd’

Vraag 17:

Er staat dat de man de heerlijkheid van God is en de vrouw de heerlijkheid van de man. Wat wordt daarmee bedoeld?

Antwoord:

Heerlijkheid Gods.
Het is duidelijk dat de verklaring in beide gevallen ‘parallel’ moet lopen. Als we de verklaring van het eerste weten, moeten we het tweede op eenzelfde wijze verklaren. Welnu, de man is als schepsel voortgekomen uit de hand van God. Het is als het ware een pronkstuk waardoor God geëerd wordt. Zo is de ‘Nachtwacht’ van Rembrandt ‘de heerlijkheid van deze schilder’. Ieder die dat schilderij ziet, eert de schilder door zijn schilderij te bewonderen. Toen God de aarde grondvestte, juichten de engelen (zie Jb 38: 7 waar ze ‘morgensterren’ en ‘zonen Gods’ genoemd worden. Hoeveel te meer zullen ze gejuicht hebben en God verheerlijkt hebben toen God Adam schiep. En nog steeds is de man in dat opzicht Gods heerlijkheid. Op soortgelijke wijze noemt Paulus de gelovigen te Thessalonika ‘onze heerlijkheid’ (zie 1Th 2: 20 en 19). Deze Thessalonikers waren door de dienst van Paulus tot geloof gekomenen dat rekent God de apostel tot eer.
Als er nu staat dat de vrouw de heerlijkheid van de man is, dan moet dat ook betekenen dat zij tot zijn eer is. Welnu, de vrouw is uit de man geschapen en dat tot zijn hulp. Zo is de vrouw wat haar schepping zelf betreft en wat het doel van haar schepping aangaat tot heerlijkheid van de man. We noemen de vrouw ‘het schone geslacht’ en dat niet ten onrechte. Wat een eer voor de man dat er zulk een wezen tot zijn hulp is.

Vraag 18:

Waarom moet nu de man het hoofd niet dekken bij het bidden en de vrouw wel?

Antwoord:

Heerlijkheid van de man.
Er staat dat de man het beeld en de heerlijkheid van God is. Als een man een openbare dienst verricht dan treedt hij als beelddrager van God op en moet de heerlijkheid van God in hem gezien worden. Als hij het hoofd zou bedekken dan zou hij die heerlijkheid toedekken, ze zou niet tenvolle uitkomen en dat moet juist wel. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. Als zij bidt of profeteert en ze heeft niets op haar hoofd dan zou alle aandacht vallen op de glorie van de man en dat moet niet. Niet de glorie van een mens, de man, moet dan getoond worden. De man moet niet geëerd worden doordat zijn heerlijkheid de aandacht trekt. Nee, in alles moet Gods heerlijkheid naar voren komen.Als een vrouw bidt of profeteert kan ze de heerlijkheid van God niet laten zien, want ze is de heerlijkheid van de man. Ze kan echter wel voorkomen dat de heerlijkheid van de man op de eerste plaats komt te staan en dat door haar hoofd te bedekken.

Vraag 19.

Wat betekent ‘om der engelen wil’?

Antwoord:

Om de engelen.
De voorschriften hier gegeven, hebben te maken met de scheppingsordening. In het scheppen van man en vrouw komt uit dat God aan beide een specifieke plaats gegeven heeft. God heeft:
a. de man het eerst geschapen (dus rangorde in tijd)
b. de man rechtstreeks geschapen, maar de vrouw indirect uit de man (rangorde in oorsprong)
c niet de man om de vrouw, maar de vrouw om de man geschapen. Dus rangorde in doelstelling
De man is het hoofd van de vrouw en daarin wordt gesymboliseerd dat Christus het hoofd is van de Gemeente.Met deze scheppingsorde en haar symbolische betekenis houdt de wereldling geen rekening. Er is één plaats in deze wereld waar God die scheppingsordening per se wil zien uitkomen en dat is de Gemeente. De engelen kunnen in deze wereld Gods gedachten niet zien uitkomen, voor hen is het enige toneel waar ze zichtbaar worden voorgesteld, de Gemeente. Terwille van de engelen moeten de zusters dus het hoofd gedekt hebben N.B. Het heeft dus niet te maken met occulte verleiding of iets dergelijks.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies