Betreft: 1 Ko 12: 9,10
Vraag:
Hoe moeten we de genadegaven van genezing en spreken in tongen beschouwen?
Antwoord:
Deze gaven worden in Mk 16: 20 tekenen genoemd en hadden de funktie van ‘bevestiging’ van de evangelieprediking ofwel van de predikers. Ze bewezen, dat de boodschap van God kwam.
Op grond van 1 Ko 14: 21 is het aannemelijk dat deze tekenen in de eerste plaats voor de Joden golden als teken, want aan hun waren tekenen voorzegd. Maar ze waren daartoe niet beperkt.
Ook Hb 2: 24 spreekt over dit getuigenisgevend karakter en verbindt deze teksten met de prediking van de apostelen. Zie ook 2 Ko 12: 12 waar uitdrukkelijk over deze verschijnselen als ’tekenen van een apostel’ gesproken wordt.
Over de vraag of deze tekenen dit bevestigend karakter de eeuwen door hebben en overal ( ook daar waar het evangelie al bevestigd is) deze funktie hebben bestaat verschil van mening. Zie daarvoor andere publikaties op deze website.