1 Corinthiers 14:34 Geldt het voorschrift nog wel voor ons?

Betreft: 1 Ko 14: 34-40 en 1 Tm 2: 11-14

Vraag:

Geldt het voorschrift in 1 Ko 14: 34-40 gegeven nog wel voor ons? Is het niet tijdgebonden? In deze tijd zien we immers dat steeds meer vrouwen een belangrijke, onmisbare taak hebben in de kerk: er zijn vrouwelijke dominees, ouderlingen e.d. Dat zou dus allemaal niet goed zijn?

Antwoord:

In 1 Ko 14: 34,35 verbiedt Paulus het openlijk optreden van zusters in de gemeente. Als de gelovigen als gemeente voor Gods aangezicht vergaderd zijn dan moeten de vrouwen zwijgen. Paulus geeft dat gebod zonder enige beperking in tijd. Het is ook maar niet een gebod van hemzelf, nee hij betitelt het als/of verbindt het met/ het begrip ‘Woord Gods’ (vs. 36). Sterker nog: hij spreekt over ‘een gebod des Heren’. Het gebod is dus beslist niet tijdgebonden, zoals bijv. dat van Mt 10: 9,10; Mk.6: 8,9, dat later door de Heer veranderd werd, zie Lk 22: 36.

De reden voor het voorschrift aan de zusters gegeven is gelegen in wat we ‘de scheppingsorde’ noemen. God heeft namelijk de man eerst geschapen en daarna de vrouw. En de vrouw is niet los van de man geschapen, maar uit de man. Ook is ze geschapen om de man en niet de man om de vrouw (zie Gen.2 , 1 Ko 11: 8,9 en 1 Tm 2: 13). En dat alles is niet zonder zin gebeurd. Man en vrouw vormen namelijk een type of voorafschaduwing van Christus en de Gemeente. Zoals Christus het hoofd is van de gemeente , zo is de man het hoofd van de vrouw. En dat wil God in de gemeente tot uitdrukking gebracht zien. Vandaar dat de vrouw in de gemeente niet mag spreken en er geen gezag mag uitoefenen.
Buiten dat verband mag een zuster wel de gave die God haar gegeven heeft in praktijk brengen (vgl. 1 Ko 11: 5; Hd 18: 26; 21: 9). Te denken valt daarbij aan: zondagschoolwerk, clubwerk, houden van vakantiebijbelschool, kinderwerk zoals gebeurt door stichting Timotheüs, kampwerk, houden van zusterkringen, bezoeken van zieken, schriftelijke ziekenzorg, verzorging van hulpbehoevenden.
Voor het maatschappelijk verkeer geldt dit voorschrift ook niet. Lydia was purperverkoopster en had zeer waarschijnlijk personeel onder zich. Toch siert het een vrouw niet als ze daarbij optreedt als een ‘helleveeg’. Dat heeft de volksmond trouwens allang tot uiting gebracht. Een uitdrukking als ‘ze heeft de broek aan’ of ‘ze heeft haar op haar tanden’ is voor een vrouw net zo min een compliment als de betiteling ‘pantoffelheld’, ‘zacht gekookt eitje’ of ‘doetje’ dat voor de man is.

In de vraagstelling klinkt een zekere verbazing, haast een wat ongelovige verwondering door. Zo van: ‘overal gebeurt het en dat zou dan niet goed zijn?’. Nu is dat wel te begrijpen. Als iets algemeen gebruik wordt dan geeft dat een gewenning. In het begin denk je: ‘Hé, klopt dat wel?’, maar na een tijdje stomp je als het ware af voor dat waarschuwende ‘stemmetje’ en denk je ‘het zal wel goed zitten’. En na verloop van tijd ben je er zo aan gewend, dat je er eigenlijk geen kwaad woord meer van horen kunt. Vooral niet als met betrekking tot het onderhavige geval een vrouw het nog beter doet dan menige man.
Maar… als alle mensen zwart werken is daarmee het zwart werken goed? Als iedereen echtscheiding doodgewoon vindt wanneer man en vrouw het met elkaar niet vinden kunnen, is het daarom doodgewoon?
Zo is het ook met het aanstellen van vrouwelijke predikanten , ouderlingen en diakenen. Het mag gewoonte worden, men heeft daarbij wel de Schrift tegen.
De hier besproken voorschriften zijn gefundeerd op de onveranderde en onveranderlijke scheppingsorde van God. Ze zijn gegeven als een gebod van de Heer. En ze staan opgetekend in het betrouwbare, onfeilbare woord van God.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies