Betreft: 1 Ko 14: 34
Vraag:
a) Waarom storen de grote protestantse kerken zich niet aan dit ‘gebod des Heren’ (vers 37)?
b) In deze tijd zien we dat steeds meer vrouwen een belangrijke, onmisbare taak hebben in de kerk, zoals vrouwelijke dominees, ouderlingen e.d. Hoe moeten we dit beschouwen?
Antwoord:
a) Hiervoor kunnen twee oorzaken worden aangevoerd. De eerste oorzaak is een manco dat zich in de tijd van de hervorming heeft voorgedaan, de tweede oorzaak is de opkomst van de Nieuwe Teologie met zijn gezagsondermijnende bijbelbeschouwing.
In de Middeleeuwen bereikte de Roomskatholieke Kerk haar dieptepunt van verval. Toen kwam de Hervorming en die rekende af met de grove vormen van verval die de Roomskatholieke Kerk kenmerkte zoals misoffer, aflaten, pausdom, verering van heiligen, enz.
De Hervorming betekende echter niet een absolute terugkeer tot bijbelse normen op elk terrein van het kerkelijk leven. Dat geldt vooral de kwestie van de godsdienstoefening en de kerkorganisatie. Men achtte de christelijke kerk van de Pinksterdag een soort babykerk, die nog groeien moest en die aan de hand van haar ervaring zelf het verloop van de godsdienstoefening moest bepalen als ook de aard van haar organisatie. Men achtte de aanwijzingen die de Schrift bevat en die we b.v. vinden in 1 Ko 14: 26-33 dus eenvoudig niet vormgevend.
De vrijheid van het gebruik van de ‘gaven’ werd niet in praktijk gebracht. Dit afgezien van de vraag of noodzakelijkerwijs nog alle gaven aanwezig moeten zijn, die er toen ook waren. Daarover zou nog wel het een en ander te zeggen zijn. Men deed echter of er so-wie-so geen vrijheid van de gaven die er waren, mogelijk was. Men koppelde de gaven aan een ambt, het predikambt, dat eerst toen het licht zag. Een ambt dat alleen mocht worden uitgeoefend door hen die daarvoor een universitaire of een studie aan een hogeschool gevolgd hadden en met een voldoende examen hadden afgesloten. Heel typerend is, dat men toch wel een enigszins gevoeld heeft dat men hiermee regelend optrad op een terrein waar God het voor het zeggen heeft en niet wij.
Vandaar het oude artikel 8, artikel 6 dat spreekt over de ‘singuliere gaven’. Wat bij God normaal is heeft men voor heel bijzonder verklaard en wat niet normaal is volgens Gods Woord heeft men ingesteld.
Welnu, als je je de eeuwen door niet gehouden hebt aan een gedeelte van 1 Ko.14 dan heb je je positie tegen een mogelijke aanval op een ander gedeelte van dat hoofdstuk al ondermijnd.
En die aanval kwam in de tweede helft van de vorige eeuw. Een nieuwe teologie deed zijn intrede. Kuitert propageerde de zogenaamde verpakkingstheorie. Deze komt hierop neer dat de bewoordingen van de bijbel de verpakkingen vormen voor de boodschap. Je moet je dus niet verkijken op wat er staat je moet naar de bedoeling vragen. ‘Verstaat gij wel wat ge leest’ zo luidde immers de vraag aan de Ethiopische schatbewaarder.
Nu is het zo dat een boodschap volkomen afhangt van de bewoordingen waarin die is vervat. Verander een woord en je krijgt in negen van de tien gevallen, om niet te zeggen in 99 van de 100 gevallen een andere zin, een andere betekenis.
Nu is deze verpakkingstheorie niet ontstaan om er allerlei bijbelse voorschriften mee aan de kant te schuiven. Ze is ontstaan omdat men de bijbelse gegevens aangaande de schepping niet kon rijmen met wat de wetenschap in dit opzicht naar voren bracht. Men verklaarde het bijbels scheppingsbericht toen tot een godsdienstig getuigenis, een soort lofzang op de schepping, waar je geen letterlijke waarde aan moest toekennen.
Met deze constructie van een verpakkingsidee werden echter ook allerlei andere bijbelse zaken op losse schroeven gezet.
Men liet de onfeilbare inspiratie van de Schrift los, sprak over het menselijk element in de bijbel en verklaarde heel wat voorschriften voor tijdgebonden.
En zo stoort men zich niet meer aan het verbod van homosexuele praktijk, acht men abortus in veel gevallen verantwoord, staat men niet meer totaal afwijzend tegenover euthanasie en houdt men zich (natuurlijk) ook niet aan het gebod dat de vrouw in de gemeente niet mag spreken. De vrouw werd tot het predikambt toegelaten en men stelde in veel kerken ook vrouwelijke ouderlingen aan.
Zo is helaas de situatie. En het ziet er niet naar uit dat men op zijn schreden zal terugkeren, integendeel het verval neemt hand over hand toe.
Gelukkig is het voor ieder kind van God persoonlijk nog mogelijk trouw te zijn en onvoorwaardelijk vast te houden aan Gods Woord. Moge de Heer er ons de kracht voor geven.
b)1 Ko 14: 34 – zie ook 1 Tm 2: 11,12 – ontzegt de vrouw niet een belangrijke rol in het ‘gemeentelijk leven’ maar ontzegt haar wel de taak van spreken in de dienst van de gemeente, Eveneens ontzegt de Schrift haar de taak van gezag uitoefenen. Dit zijn taken die God alleen aan de man heeft toebedeeld. Dat zegt Gods Woord in de genoemde schriftplaatsen heel duidelijk en de Schrift is niet tijdgebonden of zo iets.
Daarnaast echter kunnen ‘zusters’ veel werk doen buiten de woordbediening en het besturen van de gemeente om.
Te denken valt aan: zondagschoolwerk, clubwerk, vakentiebijbelschool, kinderwerk zoals gebeurt door de stichting Timoteüs, kampwerk, houden van zusterkringen, bezoeken van zieken, schriftelijke ziekenzorg, verzorging van hulpbehoevenden, enz.
We moeten dus onderscheid maken tussen de taak van ‘spreken in de gemeente’ (preken) en ‘gezagsuitoefening, bestuur’ enerzijds en allerlei andere taken, zoals bovengenoemd, anderzijds.