Betreft: 1Ko 16: 1, 6
Vraag:
1) Wordt met de term ‘onrechtvaardigen’ in vs.1 gedoeld op ‘ongelovigen’?
2) Heeft het woord ‘zaak’ in dit vers betrekking op alle voorkomende zaken of alleen op geestelijke zaken?
Antwoord:
Zoals zij die in Jezus Christus geloven aangeduid kunnen worden als gelovigen en tevens ook als rechtvaardigen, zo kunnen ook zij die niet in Jezus Christus geloven aangeduid worden als ongelovigen of ook als onrechtvaardigen.
Wanneer we over deze laatsten spreken als ongelovigen dan denken we eraan dat ze niet geloven in God en/of in Jezus Christus.
Spreken we over hen als onrechtvaardigen dan denken we eraan dat ze niet gerechtvaardigd zijn door het geloof in Jezus Christus.
Het gaat dus om twee verschillende aanduidingen voor diezelfde personen. De aanduidingen zelf staan echter nauw met elkaar in verband.
Het betekent niet dat ‘ongelovigen’ in de praktijk van het leven altijd onrechtvaardig handelen.
2) Het woord ‘pragma’ dat hier gebruikt is, kan in het algemeen gebruik daad, ding, zaak betekenen. Met betrekking tot bepaalde werkzaamheden kan het weergegeven worden met werk, taak, onderneming, bezigheid.
Daarbij kan sprake zijn van:
a. bijzondere zaken
b. staatsaangelegenheden
c. moeilijkheden, overlast
Verder kan het betekenen: voorval, gebeurtenis, feit.
Welnu in het Nederlands kun je met ‘zaak’ ook een heleboel kanten op. In de tekst duidt het op een kwestie met iemand hebben, er is een of ander geschil.
Daarbij moet in dit verband niet aan een geestelijke kwestie gedacht worden. Wat heeft immers de overheid met een verschil in geestelijke kwesties te maken?
Nee, het gaat er in dit hoofdstuk om dat de ene gelovige met een andere gelovige een zaak heeft waardoor een van de twee benadeeld is en je als benadeelde partij daar een rechtszaak van maakt.
In zo’n geval kun je (in het algemeen gesproken) echter maar beter onrecht lijden.