De woorden die boven dit artikel staan zijn gesproken door David en gericht tot Salomo. Deze zoon van David herhaalt de belofte die God aan zijn vader gegeven had want bij de aanvang van zijn regering bidt hij tot God deze woorden: “Nu dan, Here, God van Israël, houdt jegens uw knecht, mijn vader David, wat gij tot hem gesproken hebt: nimmer zal u voor mijn aangezicht een man ontbreken, die op de troon van Israël zitten zal, indien slechts uw zonen hun weg in acht nemen door in mijn wet te wandelen zoals gij voor mijn aangezicht gewandeld hebt”(2 Kr 6:16).
Kijken we naar de geschiedenis van Israël in de tijd na David dan merken we op dat deze zelfde Salomo de wet van de Heer niet opgevolgd heeft. Zijn vader David was niet zondeloos. We kennen diens misstap met Bathseba en het feit dat hij de hand had in de dood van Uria, de man van Bathseba. Toch is er een verschil in gedrag tussen David en Salomo. De (vroeger) bekende professor Bettex heeft dat ongeveer zo uitgedrukt: “David en Salomo gingen allebei in de fout, maar er is dit verschil: David sprong uit de band maar kwam met schrik tot de ontdekking wat hij had gedaan en dat hij afgeweken was. Hij beleed zijn schuld en God vergaf hem. Salomo gleed uit de band en ging van kwaad tot erger. Bij hem lees je niet van berouw en schuldbelijdenis.
Na Salomo wordt het rijk gescheurd in het tienstammenrijk en het tweestammenrijk. Het tienstammenrijk, of het noordelijke rijk week steeds verder van de Heer af ondanks de waarschuwingen van profeten zoals Hosea, Amos, Elia en Eliza. Tenslotte werden de tienstammen wegvoerd door Assyrië (in twee fasen). Ongeveer 120 jaar later werd het zuidelijke rijk ofwel het rijk van Juda weggevoerd door koning Nebucadnezar van Babylon (in drie of vier fasen).
Was God dan ontrouw geworden aan zijn belofte gegeven aan David? Nee, beslist niet. Niet God was ontrouw geworden, maar het volk. God hield zich aan zijn woord dat Hij altijd een nakomeling van David op de troon zou handhaven als de nakomelingen van deze koning in de wegen van de Heer zouden wandelen. Er was dus een voorwaarde door God ingebouwd in zijn belofte aan David en diens nageslacht. Aan die voorwaarde voldeden de nakomelingen van David tenslotte niet.
Er zit in deze geschiedenis van Israël een les voor ons. Het is fantastisch godvrezende ouders en voorouders te hebben. Maar een mooie afkomst is geen garantie voor een goede toekomst. Als we niet in de wegen van onze gelovige voorouders wandelen dan moet God ons tuchtigen zoals Hij dat met Israël deed.
Ons dienen van de Heer moet geen schijn zijn, maar moet oprecht wezen, want de Heer kijkt niet naar het uiterlijk alleen, maar naar het hart. David hield dat Salomo voor en sprak over dienen met een volkomen toegewijd harte en een bereidwillig gemoed. Dat ontbrak tenslotte bij Salomo in zijn latere leven en vandaar dat God tegenstanders van hem liet optreden en na de dood van Salomo het rijk liet scheuren in twee delen.
Ons dienen van God moet oprecht zijn en geen schijnheiligheid. Ik zeg dat ook tegen mezelf!
In de geldwereld kennen we waardevolle munten, maar ook namaak. Dat geldt wel bijzonder voor papiergeld. Als we een vals briefje van honderd euro in onze beurs ontdekken dan voelen we ons bedrogen en we verafschuwen zulk vals geld. Welnu, God verafschuwt een namaak -christendom. Laten we daarom de Heer dienen met een volkomen hart en een toegewijd gemoed.