1 Thessalonicenzen 04:15 Gaat het hier niet over de opname?

Betreft: 1 Th 4: 15-18

Vraag:

(a) Gaat het in dit gedeelte niet over de opname van de Gemeente? En slaat 1 Ko 15: 51 daar ook niet op?
(b) Hebben de gelovigen uit de ‘oude bedeling’ ook deel aan de ‘opname’ die hier en in Jh 14:1-3 beschreven wordt?

Antwoord:

(a) Inderdaad gaan deze verzen over de opname van de Gemeente. De vraag is echter of met de uitdrukking ‘de doden in Christus’ alleen gedoeld wordt op de gelovigen die na de vorming van de Gemeente gestorven zijn (zie vraag b)

(b) Over dit punt bestaat onder de uitleggers verschil van mening. Zij die de Kerk laten beginnen van Adam af en die menen dat de Kerk op aarde blijft tot ‘de jongste dag’ laten de uitdrukking ‘die ontslapen zijn’ in vers 14 en ‘die in Christus gestorven zijn’ slaan op alle gestorvenen van Adam af tot aan de jongste dag. Zij kennen maar één klasse van gelovigen. Deze uitleggers geloven niet aan een opname van gelovigen die aan de tijd van de Grote Verdrukking voorafgaat. Dit laten we verder rusten.

Daarnaast zijn er uitleggers die de Kerk laten beginnen bij de Pinksterdag in Hd 2 genoemd en die menen dat de Kerk vóór de Grote Verdrukking wordt opgenomen en in het Vaderhuis wordt gebracht. Na die opname zal God de draad van de geschiedenis met Israël weer opnemen. (Van de juistheid van deze uitleg gaan we in de cursus uit).

Onder deze uitleggers bestaat evenwel een verschil van mening wat betreft het punt in de vraag genoemd. Er zijn er die de term ‘(in Christus) ontslapen’ en ‘in Christus gestorven’ laten slaan op alle gelovigen die op dat moment gestorven zijn. Dus ook op de gelovigen uit de tijd van het Oude Testament. Zo goed als Mozes de smaad van Christus groter rijkdom achtte dan de schatten van Egypte (Hb 11:26) hoewel hij Christus niet persoonlijk kende, zo zijn volgens deze schriftverklaarders de oudtestamentische gelovigen in Christus ontslapen, ook al hebben zij de boodschap van het heil zoals die vanaf de Pinksterdag wordt verkondigd, niet gehoord.

Bovendien voert men aan, dat er anders ook geen schriftplaats zou zijn die de opstanding van deze gelovigen aangeeft. Als de oudtestamentische gelovigen namelijk niet de opname meemaken en dus in het graf blijven, dan moeten ze later opstaan. Maar wanneer dan? Aan de opstanding van Op 20:4 hebben ze kennelijk geen deel, want die omvat alleen martelaren en dat uit de periode van verdrukking die na de opname van de Kerk aanbreekt. Wel menen deze uitleggers dat de oudtestamentische gelovigen een andere plaats innemen dan de Kerk, namelijk die van ‘vrienden van de bruidegom’, zoals Johannes de Doper het uitdrukte.

Zoals gezegd zijn er echter ook die menen dat de gelovigen uit de Oude Bedeling geen deel hebben aan de ‘opname’ maar dat ze begrepen zijn in de opstanding van Op 20:4 hoewel ze daar niet genoemd worden. Deze uitleggers beroepen zich daartoe op Dn 12:13 waar onder het einde der dagen het einde van de periode die aan het duizendjarig rijk voorafgaat, verstaan moet worden.

Wat de laatste twee meningen betreft is het moeilijk een definitief oordeel te geven. We hellen over naar het eerste van die twee standpunten.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies