Betreft: 1 Tm 2: 4
Vraag:
a. leert deze tekst de alverzoening?
b. wat is het verschil tussen de alverzoeningsleer en de leer van
de algemene verzoening?
Antwoord:
a) Zij die de alverzoeningsleer aanhangen beroepen zich o.a. op deze tekst en zeggen: ‘Wat God wil gebeurt… dus alle mensen worden tenslotte zalig’. De fout in deze redenering is dat men geen onderscheid maakt tussen de definitieve wil van God en de wensende wil van God. Een voorbeeld zal dat toelichten: In Mt 23: 37 staat dat de Heer Jezus de kinderen van Jeruzalem heeft willen bijeenvergaderen. Als dat zijn besliste wil was, dan zou daaraan ook gevolg gegeven zijn door de mensen van Jeruzalem of ze dat nu wilden of niet.
De inwoners van Jeruzalem zetten hun wil tegenover die van de Heer. Zij wilden Hem niet. Duidelijk is hier dat het gaat om de wensende wil van onze Heiland en niet om zijn definitieve of volstrekte wil. (vergelijk als contrast: Mt 8: 3 waar het om de volstrekte wil gaat).
Welnu, zo is in 1 Tm 2: 4 ook sprake van de wensende wil van God. Die wil kan door de mens worden weerstaan, de absolute wil van God kan de mens niet weerstaan.
b) De alverzoeningsleer houdt in dat tenslotte alle mensen behouden zullen worden, sommigen menen zelfs dat dat ook geldt voor de duivel en zijn engelen. Dit is een pertinente dwaalleer.
De leer van de algemene verzoening houdt in, dat Jezus Christus de straf voor de zonden van alle mensen gedragen heeft. Als een mens verloren gaat dan gaat hij niet verloren vanwege zijn zonden, maar vanwege zijn ongeloof. Dit is geen pertinente dwaalleer, maar wel een onjuiste opvatting. Als deze leer juist was, zou er in Op 20: 13 niet kunnen staan dat de (ongelovige) doden geoordeeld worden naar hun werken. Evenmin zou er gesproken kunnen worden over een oordeel met ‘weinige slagen’ en met ‘vele slagen ‘(Lk 12: 45-48). Deze opvatting moeten we dus als onjuist afwijzen.