104 jrg 110, 12-1967 De gelovige en de regering 2

2-Kronieken 19:2 – Uitbreiding en verantwoording

Zoals al in het april-nummer is meegedeeld, heeft het vorig artikel over dit onderwerp enkele reacties opgeleverd. De mogelijkheid om deze reacties, voorzien van een commentaar, op te nemen in de “Bode” is ernstig onder ogen gezien. Het bleek echter onmogelijk dit te volvoeren. Na nog andere mogelijkheden overwogen te hebben, is ten slotte besloten om op de argumenten van elke briefschrijver in een persoonlijk schrijven in te gaan en in een tweede artikel het in het eerste naar voren gebrachte standpunt nog eens te verduidelijken. Dit laatste kon te beter, daar het eerste artikel niet als een afgesloten geheel bedoeld was. Het overleg in het verband met bovenbedoelde reacties is er oorzaak van dat dit tweede artikel veel later verschijnt dan in de bedoeling heeft gelegen. Anderzijds is dit geen verlies, daar de ingekomen brieven heel wat stof ter verduidelijking en uitbreiding hebben gegeven.

In eigen geweten overtuigd

Opnieuw wil ik voorop stellen dat we met deze “brandende” kwestie het terrein van het persoonlijk geweten betreden. Een directe uitspraak over het “stemmen” en de consequenties daarvan, bezitten we in de Schrift uiteraard niet. We zijn dus, welk standpunt we ook innemen, afhankelijk van afgeleide argumenten. De waardering daarvan is zeer persoonlijk. Anderzijds betekent dat niet, dat we geen vaste overtuiging kunnen hebben en die niet met stelligheid mogen verdedigen. Als de apostel Paulus aan de Korinthiërs schrijft over het eten van vlees, dat in de afgodentempels verkocht werd, dan laat hij ruimte voor de werking van het geweten van de “zwakken”, anderzijds laat hij duidelijk zijn eigen overtuiging horen. Nu wil ik me beslist niet gelijkstellen met een apostel, die met apostolisch gezag kon spreken. Ik bedoel slechts aan te tonen dat ruimte laten voor het geweten van een ander en het met stelligheid uiten van de eigen overtuiging, niet met elkaar in strijd behoeft te wezen.

Het aanvaarden van de democratie

Als christenen hebben we natuurlijk elke regeringsvorm te erkennen, of dat een democratische of een dictatoriale is. We moeten de overheid onderdanig zijn, welke dat ook is.
Dit passief aanvaarden van de democratie, als onderdaan, is heel wat anders dan als “mederegeerder” de verantwoordelijkheid er voor op zich nemen en zijn krachten er voor geven. Voor het eerste hebben we voldoende aanwijzingen in de Schrift, voor het laatste geen enkele. Laat staan dat we aanwijzingen hebben wat voor soort overheid we zouden moeten propageren of steunen.

Sprekend stilzwijgen

Dit stilzwijgen van de Schrift is een sprekend zwijgen. De redenering: Dat stilzwijgen is logisch, want het probleem van het stemmen, van volksinvloed op de regering, was toen nog niet aan de orde, gaat niet op.
Ten tijde van Mozes was het koningschap nog lang niet aan de orde, toch heeft God uitvoerig aangegeven wat de condities er van zouden zijn en welke plichten de koning had. Dat vond wel plaats onder een andere bedeling, maar de zaak waar het om gaat is, dat een kwestie, die wat tijd betreft nog niet aan de orde is, niet logischerwijze stilzwijgend in de Schrift voorbij gegaan wordt. Maar bovendien, als het verschil in de bedeling gelegen is, dan zullen we de conclusie daaruit moeten trekken. En wat is die conclusie? Dat Israël zo onmondig was, dat het voor de in de toekomst optredende problemen en verhoudingen schriftelijke aanwijzingen nodig had, terwijl de gemeente die kan missen en haar plaats zelf wel kan uitzoeken? Of zit het verschil in het onderscheiden karakter van Israël en de gemeente? Indien men deze laatste conclusie als de meest voor de hand liggende accepteert, dan moet men zich ook naar dat andersoortige karakter van de gemeente gedragen. Dan is het inderdaad logisch dat voor de gelovigen nu geen aanwijzingen gegeven zijn, omdat zij deze in verband met hun positie in de wereld niet nodig hebben. Met andere woorden: dit probleem is voor de gemeente helemaal niet aan de orde.

Als gemeente niet, maar individueel wel

Sommigen stemmen dit toe, maar menen dat dit nog niet inhoudt dat de gelovige individueel geen regeringstaak op zich kan nemen. Dan moeten we er wel op letten, dat de voorschriften in het nieuwe testament slechts zelden aan de gemeente in haar totaliteit voorgeschreven worden. De gemeente bestaat uit gelovigen en de voorschriften betreffen deze gelovigen stuk voor stuk. En wanneer voorschriften ontbreken – zinvol ontbreken – dan ontbreken ze eveneens voor de gelovige individueel.

Het ongelijke span

Zowel in overheidsfuncties als in de particuliere sfeer moet men samenwerken met ongelovigen. Dit hoeft op zichzelf nog niet te betekenen dat ik een ongelijk span aanga. De grote vraag is nl. of we ons met ongelovigen als gelijkwaardige partners verbinden, om gezamenlijk een gemeenschappelijk doel te bereiken. Een voorbeeld zal meer zeggen. Als ik met ongelovigen een vennootschap onder firma aanga, vorm ik op zakelijk gebied een ongelijk span. Het bedrijf is ons bedrijf en ik ben volledig verantwoordelijk voor de gedragingen van mijn compagnons. Dit ligt dus anders dan wanneer ik als werknemer, zij het misschien in een leidinggevende functie, met collega’s heb samen te werken. Een oudtestamentisch voorbeeld vinden we in Josafat, die op drie manieren een ongelijk span met een goddeloze vormde:

a. hij huwelijkte zijn Zoon Joram uit aan Athalia, de dochter van Achab en verzwagerde zich daardoor met dit huis (2 Kron. 18:1).
b. twee maal trok hij met een ongelovige ten strijde. Eerst met Achab (zie 2 Kron. 18 en 19). Hoe God er over denkt, leest u in hoofdstuk 19:2. daarna met Joram (zie 2 Kon. 3). Hoe God er over denkt, is af te leiden uit vers 12 t/m 16.
c. hij ging een handelsonderneming aan met Ahazia, om goud te halen uit Tarsis zie 2 Kron. 20:35 v.v.). Hoe God hierover denkt, blijkt uit vers 37.

Als iemand met twee ongelovigen een firma aangaat, dan zullen deze laatste met meerderheid Ieder besluit kunnen doorvoeren, zijn protest zal dan niet helpen, hij is mee verantwoordelijk.

Verloochening van vreemdelingschap

We kunnen het vreemdelingschap op twee manieren verloochenen: bewust met verkeerde motieven en onbewust met goede bedoelingen. Iemand die onbewust een straat inrijdt die voor autoverkeer gesloten is, begaat een verkeersovertreding als feit, afgezien door welke motieven hij geleid wordt. Daar het woord “verloochenen” zwaar subjectief geladen aandoet, is het beter te zeggen, dat de daad van het stemmen strijd met het beginsel van vreemdelingschap. Als de Schrift ons vreemdelingen en bijwoners noemt, dan wordt daarmee een vergelijking getrokken. Wil die vergelijking zin hebben, dan hebben we ons af te vragen wat de kenmerken van een vreemdeling in een bepaald land zijn en die over te brengen op onze positie in deze wereld. Een vreemdeling heeft zijn werk in een bepaald land, hij is onderworpen aan de wetten en inzettingen van de daar regerende overheid en soms worden hem bepaalde rechten verleend. Maar geen enkele regering zal toestaan dat een vreemdeling zich bemoeit met de politiek van het land (denk aan De Gaulle in Canada!) Zodra een vreemdeling dat doet, “verloochent” hij het feit dat hij vreemdeling is. Als het woord “vreemdeling” voor ons alleen zou inhouden, dat we ons afzijdig hebben te houden van de zonden en de zedeloze beginselen van de wereld als systeem, dan verliest de vergelijking een groot deel van zijn betekenis, want dit is slechts een facet er van.

Abraham was een vreemdeling in Kanaän. Wat was het kenmerk van zijn vreemdelingschap? Dat hij zich onthield van de zonden van de Kanaänieten?
Dat was toch het hoofdkenmerk niet! Maar dat hij afzag van alle rechten op het land en wachtte op de tijd dat God het hem als erfdeel zou geven. Heeft hij zich ooit met de politiek van de volken bemoeid? Trok hij met de koningen op tegen Kedar Laomer? Is het niet kenmerkend, dat hij pas (en alleen in dat geval) optrad toen Lot gevangen genomen was en dat hij zich na diens bevrijding van elke invloed onthield? Natuurlijk heeft hij regelend moeten optreden in zijn gezin, hij heeft zijn hele “bedrijf” moeten beheren, maar dat tastte zijn vreemdelingschap niet aan.

Niet van deze wereld

Een nog beter, ja volkomen voorbeeld vinden we in de Heer Jezus. Hij heeft gezegd: “Zij zijn niet van de wereld, zoals ik van de wereld niet ben” (Joh. 17:16). Hier alweer een vergelijking, waarvan we de waarde alleen begrijpen als we onderzoeken in welk opzicht de Heer Jezus niet van de wereld was. Laten we daarbij bedenken dat Hij het meest volmaakte voorbeeld voor ons is. Wat wordt hier met “wereld” bedoeld? Denken we bij “wereld” niet vaak te eng aan “wereldse” vermaken, zonden e.d.? Moeten we voor een juiste begrip niet terug naar Joh. 1:10: “Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend”. Gaat het hier niet om de “wereld” in haar totaliteit, om de hele mensheid, zoals ze zich in alle facetten openbaart? Wordt in 1 Kor. 2:8 met de oversten van deze wereld, die de wijsheid van God niet gekend hebben, de echtbrekers en dieven in optima forma bedoeld, of zij die een regerende positie innamen? Ik meen de laatste. Als men de consequenties hiervan niet ziet, en de uitdrukking: “zij zijn niet van de wereld” nog niet genoeg zegt, laten we dan het tweede deel van de tekst onderzoeken: “zoals Ik van de wereld niet ben”.

In welk opzicht?

De grote vraag is dan: In welk opzicht was onze Heiland niet van deze wereld? Voor zijn openbaar optreden heeft Hij als timmerman gewerkt. Hij verkeerde in de huiselijke kring en in het publiek als ieder ander. Dat bepaalt dus niet zijn “niet van de wereld zijn”. Hij was geen kluizenaar, monnik of iets van die aard. Heeft Hij gestreefd naar rijkdom, naar macht, naar verering? Nee, en daarin betoonde Hij zeer duidelijk niet van deze wereld te zijn. Maar dat is niet het enige. Hij heeft zich absoluut afzijdig gehouden van het “politieke leven van zijn dagen”. En dat niet alleen door Zich te onthouden van daden van agitatie of ook zelfs maar het indirect beïnvloeden van het leven van zijn tijd. Nee, het gaat nog veel verder. Daar waar Hij geprest wordt Zich uit te spreken stelling te kiezen enz. heeft Hij Zich als niet van deze wereld geopenbaard. De bewijzen zijn er.

Een van de toehoorders dringt er bij Hem op aan tussenbeide te treden in een erfeniskwestie en een oordeel uit te spreken. De Heer weigert echter er op in te gaan: “Mens wie heeft Mij tot rechter of deler over u gesteld?” (Luk. 12:14). Als het onze christelijke plicht is te ijveren voor een eerlijke rechtspraak, of daaraan actief deel te nemen, had de Heer, als ons volmaakte voorbeeld. Zich dan in deze kwestie afzijdig mogen houden?

Johannes de doper is vermoord. Hoe gedraagt de Heer Zich als Hem dit bericht wordt? Verheft Hij zijn stem tegen de moordenaar? Nee, Hij vertrekt naar een eenzame plaats (Matth. 14:10-13).
Neem een ander geval. “En er waren terzelfder tijd enigen bij Hem, die Hem berichten over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offeranden vermengd had” (Luk. 13:1). Dit was niet alleen een godsdienstige, maar ook een politieke kwestie. Veronderstel dat zoiets vandaag in ons land gebeurde. Zou iedere afzijdigheid ons niet als onverschilligheid, gebrek aan nationaal en religieus besef, lafheid of wat dan ook zijn aangerekend? Maar de Heer gaat noch op de religieuze, noch op de politieke kant van de zaak in. Zijn enig antwoord is: “Als gij u niet bekeert, zult ge allen evenzo omkomen”. Zijn beslissing wordt gevraagd of het geoorloofd is de keizer belasting te betalen. Hier een politieke kwestie bij uitstek. De Heer zegt de Joden dat zij zelfs belasting moeten betalen aan een wreed keizer die het geld misschien wel voor een afgodstempel gebruikt. Als men Hem vraagt om de tempelschatting, dan wijst Hij het recht van deze heffing op zijn persoon af. Maar laat een wonder gebeuren om aan de eis te voldoen.

Zijn wij zijn navolgers?

Als de Heer Zich niet bemoeide met de civiele regering, als Hij nooit enige politieke daad bedreef, noch voor Zichzelf, noch voor anderen, waarom deed Hij dat dan niet? Eenvoudig omdat een ander gedrag niet welgevallig voor God zou zijn. Hij kon zeggen: “Ik doe altijd wat Hem welbehaaglijk is” (Joh. 8:29). Hij heeft nimmer gezondigd, ook niet door iets na te laten wat goed was (Jak. 4:17).
Het volmaakte voorbeeld vinden we in Hem. Of durft iemand dat te betwijfelen? Moeten wij zijn voorbeeld navolgen of afgaan op het kompas van onze redeneringen en gevoelens? Paulus kon zeggen: “Weest niet mijn navolgers, zoals ik van Christus”. Willen wij dat werkelijk zijn?

Maar Paulus dan?

Maar heeft Paulus zich dan niet op zijn burgerrecht beroepen te Filippi en te Jeruzalem? Inderdaad, maar niet om politiek te bedrijven. In Filippi beroept hij zich pas op zijn burgerrecht nadat hij in de gevangenis is geworpen en dan niet om zijn recht te zoeken, maar ter wille van zijn dienst als evangelist. Duidelijk moest aangetoond worden dat hij niet wegens misdaad was gearresteerd. Nooit zou men de gelovigen te Filippi dat later voor de voeten kunnen werpen.

Te Jeruzalem had de geseling niets te maken met lijden ter wille van het evangelie. De hoofdman liet hem slechts geselen om een bekentenis uit te lokken. Daarom beroept Paulus zich hier, vóór dat hij het lijden ondergaat, op zijn burgerrecht. Zo mogen ook wij als we in gevaar zijn een beroep doen op de wet, maar dat is heel wat anders dan politiek bedrijven.

Hoe weinig Paulus zich met het politieke en sociale leven van zijn tijd bemoeide, blijkt uit het feit, dat hij Onesimus terugstuurde in slavernij en nergens tegen dit onrecht als maatschappelijk kwaad ageerde. Heeft hij ons in deze een verkeerd voorbeeld gegeven, of volgde hij zijn grote Meester?

Laat de doden hun doden begraven

Maar er moet toch geregeerd worden, zal men zeggen. Inderdaad. Moet iemand voor zijn levensonderhoud zorgen? Normaal wel, natuurlijk! Maar wat zegt Paulus: “Niemand die in de oorlog dient, wikkelt zich in de zorg voor zijn levensonderhoud, opdat hij hem mag behagen, die hem in dienst genomen heeft” (2 Tim. 2:4). Een soldaat heeft dat dus over te laten aan anderen, die geen soldaat zijn. Zo heeft de “soldaat van Christus” zich bezig te houden met de zaak van zijn Meester en de politieke kwesties over te laten aan hen die geen soldaten van Christus zijn.

Moeten doden begraven worden? Natuurlijk! Maar de Heer zegt: “Laat de doden hun doden begraven” met nadere woorden: laat dat hen doen, die dood voor God zijn en toch geen andere taak hebben.
Dit woord mag ons hard, onredelijk enz. in de oren klinken, maar dan hebben we ons af te vragen of we innerlijk wel op de goede golflengte zijn afgestemd.

Deze wereld ligt onder het oordeel, wij zijn uit de wereld getrokken en hebben tot taak anderen te redden. Wereldverbetering, in welke zin ook, is onze opdracht niet. Eenmaal zal de mens het op politiek en economisch gebied zover gebracht hebben dat men zal zeggen: “Vrede, vrede en geen gevaar”. Maar dan zal het verderf over hen komen. Daarom hebben we nu nog te redden “wie ten dode toe wankelen”. Zoals Noach zich afzijdig hield van de wereld van zijn dagen en door de ark te bouwen de wereld veroordeelde, zo hebben wij het ook te doen.

Jozef, Daniël en Mordechai

We vinden in het oude testament mannen, die een regerende taak hebben uitgeoefend en dat nog wel in een vreemd land. Mogen we hen in hun positie tot voorbeeld stellen? Of zijn ze ons in hun gedrag in die positie tot voorbeeld? Wie het eerst doet, vergeet dat deze mensen daadwerkelijk door God tot die positie geroepen waren. Verder dat ze niet gebonden waren aan een democratisch beginsel, maar als overheidsdienaren de hoogste plaats onder de koning innamen, waarbij ze alleen voor hun persoonlijk gedrag verantwoordelijk waren. Maar bovenal, dat deze mensen leefden in een andere bedeling. Het karakter van de wereld was nog niet geopenbaard, zoals nu na de verwerping van de Heiland. Zij konden niet zeggen niet van de wereld te zijn, zoals Christus niet van de wereld was. Voor hen had nog niet geklonken: “Nu is het oordeel van deze wereld” (Joh. 12:31).

Volksinvloed in het Oude Testament

Hetzelfde geldt van de invloed van het volk in het oude testament op het kiezen van de koning. Ook hier mogen we het handelen van het volk niet ons ten voorbeeld stellen om de bovenvermelde redenen. Daarbij komen twee dingen, nl. dit handelen is veelal niet meer dan een openlijk erkennen van wat God besloten had (zie 1 Sam. 11:14, 15 in het licht van 1 Sam. 10:24; en 2 Sam. 2:4 in het licht van 2 Sam. 5:2b) en omdat God het zo besloten had.

Soms wordt deze activiteit van het volk door God in zijn soevereine regering gebruikt, maar blijkt uit niets dat het de goedkeuring van God heeft als daad op zichzelf. Zo kan God Assyrië gebruiken als een tuchtroede in zijn hand om Israël te straffen en daarna Assur er voor ter verantwoording roepen (Jes. 10:5-7). Persoonlijk geloof ik dat we in de verkiezing van Jerobeam door de tien stammen een voorbeeld van het tweede hebben. Maar hoe dit laatste ook zij, wij hebben ons te baseren op het nieuwe testament, waarin we het voorbeeld van de Heer Jezus en de apostel Paulus voorgesteld vinden om na te volgen. Waarin we voorschriften vinden om de overheid onderdanig te zijn, voor haar te bidden, maar geen enkele directe of indirecte aanwijzing om de overheid te vormen of er deel van uit te maken.

Geen enkel voorschrift voor koning of stadhouder, terwijl overigens slaven en heren, mannen en vrouwen, kinderen en ouders hun vermaning ontvangen. Met dit alles voor ogen, kunnen we toch moeilijk zeggen dat God ons, wat onze houding tot de overheid betreft, in het duister heeft gelaten.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies