In de Bijbel wordt het woordje “nu” op twee manieren gebruikt. In de eerste plaats als een aanduiding van tijd. Dan kun je het ook weergeven met “heden”,“vandaag”, “op dit moment”. Het woordje moet dan met nadruk uitgesproken worden. Ik geef een paar voorbeelden uit het evangelie naar Johannes. In Jh 4:18 zegt de Heer Jezus tegen de vrouw uit Samaria: “en die u nu hebt is uw man niet”. Hier is ’nu’ een tijdsaanduiding en moet het woordje nadruk hebben. Hetzelfde is het geval in Jh 4:23 “ de ure komt en is nu” (zie verder Jh 5:17, 25; 8:11, 52, enz. Een heel sterk voorbeeld hebben we in Jh 13:7 “Wat Ik doe, weet jij nu niet, maar je zult het hierna begrijpen”. Hier worden namelijk als een contrast twee tijdsaanduidingen weergegeven.
In de tweede plaats wordt over “nu” gesproken waarbij het woordje slechts dient om de aandacht te bepalen bij een feit of bij een persoon. Ik geef weer een paar voorbeelden uit het evangelie naar Johannes In 1:45 lezen we “Filippus nu was van Bethsaïda”. Zie ook Jh 6:61“ Jezus nu wist bij Zichzelf dat zijn discipelen daarover mopperden”. In dit soort gevallen loopt de zin ook goed als we “nu” weglaten, maar door het “nu” wordt toch de aandacht getrokken naar de persoon of het feit dat vermeld wordt. In deze gevallen moeten we het woordje ‘nu’ geen extra klemtoon geven. Soms komt het voor dat men dat vergeet en dan loopt bij het spreken de zin niet goed.