Deuteronomium 18:21 – Het teken komt niet
Aan Israël gaf God twee voorschriften betreffende valse profetie. Beide zijn ook voor ons zeer leerzaam, al kunnen we ze niet letterlijk toepassen. Zo staat in Deut. 18:21, 22: “Wanneer gij nu bij uzelf mocht zeggen: Hoe onderkennen wij het woord dat de Here niet gesproken heeft? – als een profeet spreekt in de naam des Heren en zijn woord wordt niet vervuld en komt niet uit, dan is dit een woord dat de Here niet gesproken heeft, in overmoed heeft de profeet gesproken, gij zult voor hem niet vrezen”.
Alleen de Heer kent de toekomst. De profeet Jesaja vermeldt in hoofdstuk 40 tot en met 48 van zijn profetie de “twist” van God met de afgoden. De afgoden (en hun dienaars) worden uitgedaagd om de toekomende dingen bekend te maken, dat zal namelijk bewijzen dat ze werkelijk goden zijn. Maar zij kunnen het niet. Daarentegen noemt de Here Zich de enige God “en niemand meer”, die vanaf het begin de afloop verkondigt (zie Jes. 41:22-24; 42:9; 44:7, 8; 45:11-13, 21; 46:8-11; 48:6, 7, 16).
Als een profeet toch in overmoed sprak in de naam des Heren en het teken of de aangekondigde gebeurtenis vond niet plaats, dan moest die profeet gedood worden (Deut. 18:20).
Hananja als voorbeeld
De geschiedenis van Israël geeft een duidelijk voorbeeld van dit geval in de profeet Hananja, een tijdgenoot van Jeremia. Hij profeteert dat de weggevoerden naar Babel binnen twee jaar teruggebracht zullen worden. (Jer. 28:2). En dit terwijl Jeremia verkondigde dat het restant van het volk te Jeruzalem ook nog zou worden weggevoerd en dat de ballingschap 70 jaar zou duren. Als antwoord haalt de profeet van God het kenmerk van ware profetie uit Deut. 18 aan met de woorden:
“De profeet die van vrede spreekt – als het woord van die profeet komt, zal van die profeet erkend worden, dat de Here hem in werkelijkheid gezonden heeft” (vs. 9).
Daarop herhaalt Hananja zijn overmoedige profetie en breekt het houten juk, dat Jeremia als een symbolisch teken op de schouders draagt, kapot. In dit geval behoeft het volk niet twee jaar te wachten om te zien of het teken uitkomt. Ook laat de Heer het oordeel over de profeet niet over aan het ontrouwe volk, dat waarschijnlijk hierin gefaald zou hebben. Want Jeremia herhaalt daarop niet alleen de profetie over de ballingschap (vs. 13, 14), maar voorzegt ook dat Hananja vanwege zijn valse profetie nog datzelfde jaar sterven zal, wat ook gebeurde in de zevende maand.
Een les voor ons
Zoals gezegd, kunnen we dit voorschrift niet letterlijk toepassen, wij mogen geen valse profeet uitroeien. Maar het beginsel is ook voor ons, in de tijd waarin wij leven, van kracht. Dan denk ik niet aan de toekomstvoorspellers in de wereld, de horoscooptrekkers, helderzienden, astrologen of hoe men ze maar noemen wil. Deze profeteren niet in de naam des Heren. Op hen is eerder het tweede voorschrift van toepassing. Nee, het gaat om hen die zich Christenen noemen en voorgeven een profetie ontvangen te hebben.
We kunnen niet zonder meer ontkennen dat God in onze dagen profetie geeft. Daarbij doelen we niet op profetie, zoals de profeten Jesaja tot en met Maleachi in de oude bedeling hebben gegeven of Paulus en Johannes wat de bedeling na het kruis betreft, want dat zou een aanvulling op de bijbel betekenen. En die hebben we, gezien Kol. 1:23 en Openb. 22:18 niet te verwachten. Scherper gezegd: zulke vermeende profetie zouden we hebben af te wijzen. Nee, het gaat ons om het voorzeggen van met naam of plaats of tijd etc. aangeduide toekomstige gebeurtenissen. Om een voorbeeld te noemen. In Hand. 11:27-30 lezen we van een profet Agabus, die aankondigt dat er een grote hongersnood zou komen. Hoe kunnen we, als zoiets in onze tijd zou plaats vinden, nagaan of dit uit God is? Door eenvoudig de eerste toetssteen toe te passen en af te wachten of het “teken” of de aangekondigde gebeurtenis plaats vindt.
Men zou hier tegenin kunnen brengen dat in bovenstaand geval van Agabus de gelovigen dat niet gedaan hebben. Dat is zo. De christenen te Antiochië begrepen dat de heilige Geest hen dit met een bepaald doel bekend maakte. Namelijk niet voor “zo maar eens” de toekomst te voorspellen maar om de gelovigen in staat te stellen hun broeders en zusters in Jeruzalem te helpen. Zij moeten dus overtuigd geweest zijn van de betrouwbaarheid van de profetie, of beter gezegd van de betrouwbaarheid van de profetie, of beter gezegd van de betrouwbaarheid van Agabus.Er
staat dan ook in vers 27: “In die dagen nu kwamen er profeten van Jeruzalem te Antiochië”. Agbus was dus bekend als een profeet des Heren, en dat had het verleden al uitgewezen en dat maakt de zaak natuurlijk anders. Als er in onze tijd zulke voorzeggingen gedaan worden, zijn die meestal in zo algemene bewoordingen gevat, dat er geen “houvast” op te krijgen is. Maar persoonlijk zijn mij twee vastomlijnde profetieën bekend van oog- en oorgetuigen, die nimmer vervulling zagen. Hoe we dan zulke profeten hebben te beschouwen, volgt uit Deut. 18 heel duidelijk. Zij hebben in overmoed gesproken! Of het gelovigen zijn of niet, kunnen we hieruit niet beslissen. Een gelovige kan zich ook als spreekbuis laten gebruiken door de satan. Zo treedt Petrus op als iemand die in overmoed spreekt, wanneer hij zegt: “Dit zal U geenszins geschieden”. De Heer wendt Zich dan naar hem toe en zegt: “Ga achter mij weg Satan…”. Maar wat de “profeten” van onze tijd doen, is ernstiger dan wat Petrus deed. Petrus gaf uitdrukking aan zijn gevoelens en liet zich daarin leiden door Satan. Maar hij sprak niet in de naam des Heren en dat doen de hedendaagse profeten wel. Beseffen wij wel hoe ernstig het is de naam des Heren te misbruiken voor zo iets? Te midden van christenen wordt in de naam des Heren een profetie uitgesproken, dikwijls nog in een soort trance. Wanneer die profetie niet uitkomt en dus niet van de Heer is van wie is hij dan?
In Israël moest iemand die in overmoed sprak uitgeroeid worden (Deut. 13:5b). Voor ons betekent dat, dat zo iemand onder de tucht gesteld moet worden (verg. 1 Kor. 5:13). Wanneer dit niet gebeurt en dat is vaak de praktijk, dan tekent dat tevens de “beweging” waar zulke profetieën geaccepteerd worden.
Het teken komt wel
Het tweede voorschrift dat God aan Israël gaf, lijkt op het eerste gezicht met het hiervóór behandelde in strijd. Het staat opgetekend in Deut. 13:1-3:
“Wanneer onder u een profeet optreedt of iemand, die dromen heeft, en hij u een teken of een wonder aankondigt en het teken of het wonder komt, waarover hij u gesproken heeft met de woorden: laten wij andere goden achterna lopen, die gij niet gekend hebt, en laten wij hen dienen – dan zult gij naar de woorden van die profeet of van die dromer niet luisteren, want de Here, uw God, stelt u op de proef om te weten of gij de Here, uw God, lief hebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel”.
Het was dus mogelijk, dat een teken, door een valse profeet aangekondigd, wel plaats vond. De profetie werd dan niet vervuld, omdat die profeet inderdaad in de toekomst kon zien, maar de Heer liet de aangekondigde gebeurtenis plaats vinden om het volk te beproeven. Is dat dan niet verwarrend en in strijd met Deut. 18? Nee, want in dit geval was het teken niet de toetssteen, maar de woorden van de profeet. Hij sprak namelijk niet in de naam des Heren, maar in de naam van andere goden om Israël tot afval te verleiden (verg. Deut. 18:20b). Hier is dus, om met een nieuwtestamentische term te spreken, de leer die door het teken wordt ondersteund, de toetssteen. Evenals de profeet die in overmoed sprak, moest ook deze valse profeet gedood worden. Ook hiervan hebben we een voorbeeld in de geschiedenis van Israël en wel als Elia de Baälspriesters laat ombrengen.
Ook een les voor ons
Zoals gezegd, kunnen we dit voorschrift ook nu in toepassing brengen en dan in de eerste plaats op hen die zich met waarzeggerij, horoscoop trekken enz., afgeven. Het zijn mensen, die óf God loochenen óf het kruis van Christus verachten. Al zouden deze mensen ook op de meest frappante wijze de toekomst voorzeggen, dat weten we dat God dit alleen toelaat om ons geloof in Hem en zijn Woord beproeven.
Maar hiermee is de tekst voor ons niet uitgeput. Binnen de boezem van het christendom treden mensen op die wondere dingen verrichten. Dan wel niet om achter andere goden aan te voeren, maar het kenmerk is altijd dat de mens de plaats van Christus gaan innemen. De reclame die voor zulke personen gemaakt wordt, wijst al in die richting.
Zonder deze mensen gelijk te stellen met de profeten uit Deut. 13, zit er toch in dat gedeelte een beginsel verborgen dat we op hen kunnen toepassen. Dat er soms wonderen dingen gebeuren, behoeven we niet te ontkennen, maar de tekenen en wonderen zijn in dit geval geen bewijs. Hier hebben we de tweede toetssteen toe te passen, en de leer waarop men deze dingen grondt, te testen. Om in klare taal te spreken: als iemand genezingscampagnes organiseert onder de uitdrukkelijke leer dat ziekte uit de duivel is, dat God geen bedoeling met ziekte heeft enz. dan zeggen alle ziektegenezingen, die door “zijn uitwerpen van de ziektegeesten” geschieden, niets van zijn zending. Of deze dingen uit God zijn, wordt in dit geval niet bepaald door een teken, maar door de leer. En deze leer valt met een enkele tekst nl. Ex. 4:11: “Wie heeft de mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben ik het niet, de Here?”
Ik noem dit ene geval maar als een illustratie van het beginsel. Kort samengevat:
a. Wordt er gesproken in de naam des Heren dan is de vervulling een toetssteen.
b. Wordt er gesproken op grond van een leer die van de Schrift afwijkt, dan is die leer de toetsteen en niet het teken.
Beide beginselen houden hun waarde ook voor ons.