Genesis 1:1
Betreft: Gen. 1: 1-8
Vraag:
(1) Waarom staat er in vers 1 na het scheppen van hemel en aarde niet dat het goed was?
(2) Waarom is de aarde woest en ledig?
(3) Wat wordt met ‘vloed’ bedoeld
(4) Waarom staat er van het ‘uitspansel’ of de ‘hemel’ in vers 6 niet, dat het goed was?
(5) Hoe moeten we ons het uitspansel van vers 6 voorstellen? Kunnen de wateren ‘boven’ het uitspansel zijn, ze bevinden zich toch ‘in’ het uitspansel?
Antwoord:
(1) Op zulke vragen (waarom iets er niet staat of iets niet gebeurde) is het moeilijk een definitief antwoord te geven. Men kan hoogstens een poging daartoe wagen.
Dat er in vers 1 niet staat dat het goed was, betekent niet dat het niet goed zou zijn. De vraag is alleen waarom het niet gezegd wordt. De uitdrukking ‘dat het…goed was’ komen we pas tegen in vers 3 bij de schepping van het licht, dus bij de eerste aparte scheppingsdaad. God heeft het niet nodig geacht dit al te vermelden bij de algemene vermelding van de schepping van hemel en aarde.
(2) Er worden hiervoor twee verklaringen gegeven:
a. Dat is omdat het de eerste fase van het verdere scheppingsgebeuren is. God heeft hemel en aarde niet in één keer compleet geschapen, maar trapsgewijze
b. Na de schepping van hemel en aarde (vz) heeft de val van satan plaatsgevonden en (onder Gods oordeel) is de aarde woest en ledig geworden, waarna God aan de herschepping begon.
Deze tweede verklaring beweegt zich op het ‘geestelijk vlak’. Men beroept zich op het feit dat de termen ‘woest’ en ‘ledig’ in de Schrift ook voor een toestand gebruikt worden die slaat op het effect van een oordeel van God. Men voert ook aan, dat ‘duisternis’ in de Schrift altijd verbonden wordt met de heerschappij van het kwaad. Er staat trouwens niet dat God de duisternis geschapen heeft. De duisternis betekent ontbreken van licht. God schiep vervolgens het licht en daarvan staat dat het licht goed was.
Al met al blijft het een suggestie en niet meer.
(3) Het woord ‘vloed’ duidt erop dat de aarde bedekt was met water. De Geest van God zweefde over (of: ‘broedde op’) de wateren en in zes scheppingsdagen werkte God de schepping verder uit. Of begon hij volgens de verklaring 2b aan de ‘herschepping’ ofwel het orde op zaken stellen.
(4) We kunnen het antwoord hierin zoeken, dat God op de derde dag twee scheppingsdaden verricht: a)Hij scheidt de wateren op de aarde, zodat het droge ontstaat en b) Hij doet de plantenwereld ontspruiten. De eerste daad ligt in het verlengde van wat God op de tweede dag deed. Op het scheiden van het water in de lucht (van dat op aarde), volgt het scheiden van het water op aarde (van het droge). Dit was beide nodig om de plantenwereld te kunnen laten ontstaan. Van deze gezamenlijke daad (tweemaal scheiden van water) staat dan in vers 10 dat het goed was.
Vervolgens laat God de plantenwereld uitspruiten en van deze tweede daad op de derde dag staat ook dat het goed was.
Deze uitdrukking komen we bij de derde scheppingsdag dus tweemaal tegen. De eerste vermelding omvat dan ook wat er op de tweede dag geschiedde. Deze opvatting geeft een aanvaardbare oplossing voor het gesignaleerde probleem.
Zij die verklaring 2b toegedaan zijn zoeken ook hier de oorzaak op het ‘geestelijke’ vlak en wel hierin dat de satan de overste van de macht van de lucht wordt genoemd (Ef. 2: 12; 6: 12) en bij de tweede dag wordt nu juist het uitspansel ofwel de wolkenhemel geschapen.
Al de bovengenoemde pogingen om achter een niet-vermelding van de woorden ‘God zag dat het goed was’ een geestelijke verklaring te zoeken, lijken toch stuk te lopen op de mededeling van vers 31, want daar staat dat alles wat God gemaakt had zeer goed was. En dat omvat alles wat in de voorgaande verzen beschreven staat.
Er komt nog wat bij. We lezen in Openb. 17 dat de rivieren volken voorstellen en die moeten we daar negatief beoordelen En van de zeeën geven de profeten eveneens een negatieve verklaring. Maar de rivieren en de wereldzeeën werden op de derde dag geformeerd en daarvan staat nu juist wel dat ‘het goed was’. Als de geestelijke verklaringen juist zouden zijn, had hier deze vermelding moeten ontbreken.
(5) Taal is geen wiskunde. In de wiskunde en andere exacte vakken druk je je heel nauwkeurig uit, in normale omgangstaal gaat het veel meer om de bedoeling. Wij zeggen dat iemand ‘in’ de boom klimt, maar de Fransen zeggen dat iemand ‘op’ de boom klimt. Beide uitdrukkingen kun je verkeerd opvatten, maar we snappen best de bedoeling.
Welnu, ‘het uitspansel’ of ‘de (wolken)hemel’ wordt gezien als iets dat een ondergrens heeft. De wateren op aarde zitten eronder, de wateren ofwel de wolken zitten erboven. Letterlijk gezien zitten de wateren inderdaad in het uitspansel, maar moeten we dan ook al denken aan het vochtgehalte van de lucht vlak boven de aarde. Dat water ‘zie’ je niet, maar de wolkenhemel (soms lager, soms hoger) zie je wel. Die wolkenhemel is ‘boven’ en dat wordt aangegeven en bedoeld met ‘boven het uitspansel’.