In Mt 3:12 wordt door Johannes de Doper gezegd, dat de Heer Jezus zou dopen met de Heilige Geest en met vuur. De doop met de Heilige Geest voegt de gelovige bij het lichaam van Christus (zie 1 Ko 12:13). Deze doop vond voor het eerst plaats op de Pinksterdag die in Hd. 2 wordt genoemd. Bij de doop met vuur legt men vaak verband met het tweede verschijnsel dat op de Pinksterdag plaatsvond en wel dat op de hoofden van de discipelen tongen verschenen als van vuur. Dit is echter onterecht. We moeten de betekenis zoeken in het verband waarin ze in Mt. 3:11 voorkomen en dan is er sprake van een gunstige en een ongunstige zaak.
De gunstige zaak wordt aangegeven met dopen met de Heilige Geest en wordt in vers 12b nader aangeduid als de tarwe samenbrengen in de schuur. De ongunstige zaak wordt aangegeven met het dopen met vuur en dat wordt iin vers 12b nader aangeduid als het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden. Dopen met vuur ziet dus op het oordeel dat eenmaal over de weerspannigen wordt uitgegoten.