111 jrg 111, 12-1968 De eenheid van de gelovigen 2

De eenheid van het lichaam

De apostel Paulus belicht de eenheid van de gemeente vanuit een ander gezichtspunt dan Johannes. Johannes behandelt de betrekking van de gelovigen als kinderen tot God, hun Vader. Paulus schrijft over de betrekking van de gelovigen als leden van het lichaam tot Christus hun Hoofd. De eerste eenheid is die van de familie. Ze berust op geboorte, op bezit van hetzelfde leven. Die tweede eenheid is die van het lichaam. Het is de eenheid van een organisme, waarvan alle leden funktioneren tot welzijn van het geheel. Het lichaam van dier of mens is er een duidelijke illustratie van.

Het ontstaan van het lichaam

We hebben al gezien dat de familieband van broeders en zusters onmiddellijk na de opstanding werd gezien, als het direkte resultaat van de kruisdood en de opstanding van Jezus Christus. Het lichaam van Christus echter kon niet eerder gevormd worden dan bij de uitstorting van de Heilige Geest. Toen werden de gelovigen tot een funktionele eenheid, tot één lichaam samengevoegd door de doop met de Heilige Geest. De Schrift leert dat met de woorden:

“Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” (1 Kor. 12 : 13).

Omdat er één Geest is, is er ook één lichaam. Zo lezen we in Ef. 4:4: “één lichaam en één Geest…” Ook werden op de pinksterdag direkt al gaven meegedeeld aan de gelovigen, die onmiddellijk in werking werden gezet. De gemeente begon direkt als lichaam te funktioneren.

De eenheid van de gemeente als lichaam van Christus is, wat het wezen betreft, onzichtbaar. De Heilige Geest maakt de gelovigen tot één geheel, maar dat kun je niet zien. Toch openbaart zich de eenheid van het lichaam, zoals ook de eenheid van de kudde of familie van God zich openbaart, zij het dan op een andere wijze. En zoals dat bij de kudde en bij de familie was, moet ook bij het lichaam het gebruikte beeld – dat is dus “het lichaam” – de aanwijzingen daartoe geven. Dan merken we in de eerste plaats op dat de leden van een lichaam aan elkaar vastzitten en daardoor de vorm aan het lichaam geven. Dit wordt al opgemerkt als het lichaam in rust is. Als het lichaam gaat funktioneren komt daar nog een kenmerk bij, namelijk dat alle leden als een totaliteit werken tot welzijn van elkaar en van het geheel. In het verrichten van een taak, in het groeiproces, bij de afweer tegen verkeerde stoffen, ja in alles gedraagt het lichaam zich als één geheel. Kort gezegd: het lichaam is een eenheid naar de vorm en naar de werking. Dat is ook het geval met de gemeente van Jezus Christus. De eenheid naar de vorm wordt gezien als de gelovigen zich aan één plaats vergaderen en daar gezamenlijk het avondmaal vieren. Zowel hun zijn aan die ene plaats als het gemeenschappelijk deel hebben aan het ene brood van het avondmaal tonen de eenheid. Wat dit laatste betreft is de Schrift heel klaar.

“Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap van Christus lichaam? Want wij, de velen, zijn één brood, één lichaam, want wij allen nemen deel aan één brood” (1 Kor. 10 : 16, 17).

De Heer heeft dus een heel duidelijk zichtbaar middel gegeven om de eenheid van het lichaam van Christus tot uitdrukking te brengen.

Als in een bepaalde stad alle ware kinderen van God, alleen omdat ze gelovigen zijn, dus leden van het lichaam van Christus, zouden samenkomen en het avondmaal vieren, dan kan men zeggen, dat deze gelovigen, wat de vorm betreft zichtbaar uitdrukking geven aan de eenheid van het lichaam van Christus. Als het lokaal te klein is en ze vergaderen in vijf, zes of desnoods tien gebouwen in die stad, mits altijd op dezelfde grondslag, dan wordt door elk afzonderlijk en allen te samen hetzelfde getoond. En dit is natuurlijk uitgebreider denkbaar over een heel land, of zelfs over de hele wereld.

Eenheid in verband met de werking

Het lichaam van Christus is ontstaan door de doop met de Heilige Geest. Deze Geest is een persoon en als zodanig een gave van God. Want God heeft Hem gezonden. Ook iedere gelovige individueel ontvangt de Heilige Geest inwonend in zijn hart. Deze gave van de Heilige Geest (zie Hand. 2 : 38) moet wel onderscheiden worden van de geestesgaven of genadegaven die aan de leden van het lichaam worden uitgedeeld.

Iedere gelovige is door de Heilige Geest bij het ene lichaam gevoegd. Elk kind van God is met de Heilige Geest verzegeld en zo door God gewaarmerkt. Ook is iedere gelovige, evenals Christus Zelf toen Hij op aarde was, gezalfd met de Heilige Geest en geheiligd. Hij is daardoor in staat om te dienen en de waarheid van de leugen te onderscheiden (1 Joh. 2 :20). Deze dingen zijn voor elk kind van God gelijk. Maar niet elke gelovige heeft dezelfde genadegave. Integendeel, ieder heeft zijn eigen funktie naar zijn eigen bekwaamheid. Een paar Schriftgedeelten geven dat aan:

“Want zoals wij in één lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werking hebben, zo zijn wij, de velen, één lichaam in Christus, en elk afzonderlijk leden ten opzichte van elkaar. Daar wij nu verschillende genadegaven hebben…” (Rom. 12 :4-6).

“En er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid van bedieningen, en het is dezelfde Heer, en er is verscheidenheid van werkingen, en het is dezelfde God, die alles in allen werkt” (1 Kor. 12 :4-6).

“Maar al deze dingen werkt één en dezelfde Geest, die aan een ieder in het bijzonder toedeelt, zoals hij wil. Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam zijn, zo ook Christus” (1 Kor. 12 :11, 12).

“Maar aan een ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef. 4 : 7).

De leden van een lichaam vervullen hun funktie niet onafhankelijk of zelfs strijdig met elkaar, nee, al die verschillende funkties worden uitgeoefend tot welzijn van elkaar en tot welzijn van het geheel. In het vervullen er van komt de eenheid van het lichaam tot uitdrukking. Dat is ook zo met de gemeente.

Ten opzichte van elkaar geldt o.a.:

“Legt daarom de leugen af en spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste; want wij zijn leden van elkaar” (Ef. 4 :25).

“Maar de leden voor elkaar gelijke zorg dragen. En als één lid lijdt, lijden alle leden mee; als één lid geëerd wordt, verblijden alle leden zich mee” (1 Kor. 12 :25, 26).

Ten opzichte van het geheel geldt:

“En hij heeft sommigen gegeven … om de heiligen te volmaken. voor het werk van de bediening, voor de opbouwing van het lichaam van Christus” (Ef. 4 :12).

“Maar terwijl wij de waarheid vasthouden in liefde, zullen we in alles opgroeien tot hem die het hoofd is, Christus, door wie het hele lichaam goed samengevoegd en verbonden door alle gewrichten, die bijstand erlenen, NAAR DE WERKING DIE ELK DEEL IS TOEGEMETEN, de
groei van het lichaam bewerkt tot opbouwing van zichzelf in de liefde” (Ef. 4 :15, 16).

Voorwaarden voor de openbaring van de eenheid

De eenheid van het lichaam naar vorm en werking wordt dus geopenbaard als:

  • men alle gelovigen, op grond van het feit dat ze leden van het lichaam van Christus zijn, ontvangt en toelaat tot het avondmaal;
  • men geen mensen toelaat, die geen leden van het lichaam van Christus zijn. Zij dus, die volgens de Schrift “buiten” zijn;
  • men de Heilige Geest niet belemmert om elk lid te gebruiken tot welzijn van elkaar en van het geheel:
  • niet door organisatorische maatregelen, waarbij de vrijheid van dienen, zowel in de samenkomst als in het onderling verkeer wordt opgeheven;
  • niet door overheersing van één lid, dat andere gaven gering acht en andere leden, die hun gaven verwaarlozen omdat ze “maar” voet zijn in plaats van oor!

De eenheid in het verleden geopenbaard

In de eerste gemeente werd de eenheid van het lichaam duidelijk gezien. Men kwam vanwege het aantal soms in verschillende huizen in een stad samen om avondmaal te vieren. Maar alle gelovigen hadden daar toegang. En dat niet alleen plaatselijk. Ook als een gelovige naar Antiochië of Korinthe reisde, werd hij daar op dezelfde wijze aan het avondmaal ontvangen als in zijn eigen woonplaats.

Bovendien kon hij vrij de gave die God hem gegeven had temidden van de broeders en zusters te Antiochië of Korinthe uitoefenen. Wat dat betreft was er vrijheid, die zich uitte in een harmonieuze samenwerking. Prachtig wordt dat geïllustreerd door het geval met Judas en Silas. Deze beide profeten bevonden zich te Jeruzalem, daar oefenden ze hun gave uit. Ze worden met een begeleidende brief over de kwestie van de besnijdenis met Paulus en Barnabas meegezonden naar Antiochië. Prompt verrichten ze daar ook weer de funktie waartoe God hen geroepen heeft:

“Judas en Silas nu, die zelf ook profeten waren, vermaanden de broeders met vele woorden en versterkten hen”.

Voor het oog van de wereld werd de eenheid van het lichaam zowel naar vorm als werking getoond.

Samenvatting

Wanneer men dus spreekt over de eenheid van de christenen dan is het dringend nodig om duidelijk te stellen over welke eenheid men het heeft. Of het gaat om de eenheid van de kudde of familie die berust op het bezit van hetzelfde leven. Of dat men handelt over een eenheid die zich naar buiten in formatieve zin uit: populair gezegd de ene kerkformatie. De eerste eenheid wordt gezien wanneer we het nieuwe leven in de praktijk tot uitdrukking laten komen en ons inderdaad gedragen als schapen van de goede herder en als leden van de ene familie van God.

De andere eenheid kan alleen gezien worden wanneer de gelovigen de schriftuurlijke kenmerken van het lichaam van Christus in praktijk brengen. Alle andere menselijke middelen waarmee men tracht de eenheid van de kerk als een formatie tot stand te brengen zijn slechts lapmiddelen en staan de juiste openbaring van de eenheid in de weg.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies