De Kananese vrouw
Jezus Christus trekt op zijn reis door Galilea vlak langs de grens van Phoenicië, (tegenwoordig Libanon geheten) met de beide steden Tyrus en Sidon. Daar komt hem een vrouw uit die streek tegemoet en roept: “Heb medelijden met mij, Here, Zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten.”
Tot onze grote verbazing lezen we dat Jezus haar geen antwoord geeft. Vreemd is dat. Waarom geeft de Here deze vrouw geen antwoord en waarom helpt hij haar niet? De oplossing voor dit vraagstuk geeft ons Johannes . 1 : 17, waar staat: “Genade en waarheid is door Jezus Christus geworden”. Let wel: genade én waarheid.
Christus wil genade bewijzen, maar nooit ten koste van de waarheid. Deze vrouw roept Hem aan als Zoon van David, maar dat is zijn titel in verband met Israël. Wat heeft die vrouw met Israël te maken? Ze is een vreemdelinge, nog wel een Kanaänitische, dat wil zeggen een lid van een volk waarop de vloek van God rustte. Als de Heer haar verzoek had toegestaan, zou de vrouw nooit zichzelf en nooit de Heer hebben leren kennen.
De discipelen stellen de Heer voor dat mens maar weg te sturen. Dan echter geeft de Heer de vrouw wel antwoord en zegt: “Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls.”
Deze vrouw moet goed beseffen dat ze geen enkel recht heeft, ze moet goed begrijpen dat de Here voor Israël gekomen is. Zeker, het heil zal ook uitgaan over de hele wereld, maar eerst dan als Israël zijn Messias heeft verworpen.
Nu roept de vrouw niet meer: “Zoon van David”, maar klinkt er uit haar hart de smeekbede: “Here, help mij.” Ze erkent Hem nu eenvoudig als Heer. Nu zal ze zichzelf nog moeten leren kennen als heidense vrouw. Christus antwoordt: “Het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen.”
Zal de vrouw dat accepteren, zal ze niet opstuiven en zeggen: “Wilt u ons met honden vergelijken?”
Het is een harde boodschap, maar zo is het ook met het evangelie voor ons. Er is geen redding en geen genade voor mensen die niet willen accepteren dat ze zondaars zijn, onrein in het oog van God. Zolang we onszelf nog te hoog hebben, staan we niet open voor genade. Genade is er alleen voor onwaardigen, voor mensen die niets hebben aan te bieden.
De vrouw is echter niet uit het veld geslagen. Ze accepteert als heidin geen enkel recht te hebben, maar zegt: “Zeker, Here, ook de honden immers eten van de kruimels die van de tafel van hun meester vallen.”
Ze blijkt besef te hebben van wat genade is, maar ook blijkt haar grote geloof in het heil. Een kruimel van de zegen, die God voor Israël in petto had, was voor haar genoeg. Haar dochter werd dan ook genezen, want werkelijk, geloof blijft nooit onbeloond.