Johannes 5:43 – Wat Israël te wachten staat
In het artikel van de vorige maand is aangetoond, dat Israël nog een periode van benauwdheid te wachten staat, zoals het nog niet eerder heeft doorgemaakt. We besloten toen met een “persoonsbeschrijving” van de antichrist.
Nu willen we nagaan welke gebeurtenissen aan deze periode voorafgaan en welke in de tijd van verdrukking zelf zullen plaatsvinden. Dat stelt ons tevens in staat om het gedrag van de antichrist te belichten. Dat we daarbij enigszins in herhaling vallen, zal geen bezwaar zijn. Ter wille van de overzichtelijkheid gaan we puntsgewijs te werk.
a. Onder Israël zal – wie weet hoe spoedig – een man opstaan, die zich voor de Messias zal uitgeven. In tegenstelling tot Jezus van Nazareth zal hij bij de Joden een vrij algemene erkenning vinden: “hem zult gij horen” (Joh. 5:43). Deze valse Messias zal meer aan hun vleselijke aanspraken beantwoorden dan Jezus Christus. Hij zal zijn “stem wel verheffen op de straat” (verg. Jes. 43:2), en om “het geknakte riet” zal hij zich niet bekommeren (verg. Zach. 11:16). Dit zal de enkele getrouwen in Israël er voor behoeden zonder meer achter hem aan te lopen. Zij zullen daarvoor smaad en vervolging te incasseren krijgen.
b. Dit morele contrast uitgezonderd, zal de antichrist overigens in alles de Christus imiteren en zijn functies voor zich opeisen. We mogen dan ook aannemen, dat hij het sein zal geven tot de herbouw van de tempel. Van de Messias wordt namelijk gezegd: “hij zal de tempel des Heren bouwen” (Zach. 6:12, 13).
c. De dreiging van de omringende vijanden, die nu al zo sterk valt op te merken, zal in die dagen nog toenemen. Vooral vanuit het noorden ducht Israël dan het gevaar, meer nog dan vanuit het zuiden (Egypte). De Schrift spreekt in dat verband over Assur (zie Jes. 10:14-22; Micha 5:4, 5; Zach. 10:11).
N.B. Het is treffend te zien, hoe allerlei machten uit het verleden na eeuwen van sluimering weer aan het ontwaken zijn. Het profetisch decor is, om zo te zeggen, in aanbouw!
Er is weer een Israëlitisch rijk in Palestina. In Jordanië zien we een herleving van de Oost-Jordaanse volkeren. In de Gazastrook roeren zich de Palestijnen als “erfgenamen” van de Filistijnen. Egypte is van kolonie een zelfstandig rijk geworden. Van Syrië kan hetzelfde gezegd worden. Het Romeinse rijk begint na eeuwen weer de eerste levenstekenen te vertonen. Welnu, zo zal ook Assur in de toekomst van zich laten horen. De bijbel voorzegt dit. In Jes. 10:5-11 is sprake van het Assur van Sanherib c.s. Vanaf vers 12 tot 27 gaat de profetie echter duidelijk op de toekomst over. Uit het verband blijkt dat ook in Jes. 19:23-25 en in Micha 5:4, 5 van dit toekomstige Assur sprake is.
d. Om zich tegen deze dreiging vanuit het noorden veilig te stellen, zullen de Joden een verbond aangaan met het herleefde Romeinse rijk (vergelijk voor dit rijk Dan. 2 en 7 met Openb. 11:7; 13:1-10; 17:1-14). Dit is een zeer belangrijk punt wat de profetie betreft. Hiermee vangt namelijk de zeventigste week (jaarweek = 7 jaar) van Daniëls profetie over het herstel van Jeruzalem aan (Dan. 9:24-27). Dit gedeelte is wel eens de ruggengraat van de profetie genoemd. Helaas kunnen we deze “wervelkolom” hier niet aan een uitvoerig onderzoek onderwerpen. Laat het voldoende zijn om op te merken dat:
- De 70 jaarweken eindigen in de volkomen reiniging en het totale herstel van Jeruzalem en Israël. De terugkeer uit de 70-jarige ballingschap is daarvan een type (zie vers 2).
- De eerste 69 weken eindigden met de uitroeiing van de Messias (vs. 26a). Daarna heeft “het volk van een vorst die komen zal” stad en tempel verwoest (vs. 26-midden). Dit ziet op de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 door Titus.
- De 70e week staat los van de voorgaande en gaat direct vooraf aan Israëls definitief herstel. De tijdsruimte die tussen de 69e en 70e week verloopt, wordt aangegeven in vers 26c. Een dergelijk hiaat in de profetie komen we vaker tegen. Zo wordt geboorte etc. van de Messias en zijn regering in één zinsverband samengekoppeld in Jes. 9:1-6 Micha 5:1-5.
Deze 70e week wordt dus gekenmerkt door het verbond tussen Israël en het Romeinse wereldrijk. In dit steunen op vreemde mogendheden, ja nauwkeurig, dit hulp zoeken bij Rome, herhaalt zich, als zo vaak, de geschiedenis. In de dagen van de Maccabeeën hebben de Joden eveneens de hulp van de Romeinen ingeroepen om zich veilig te stellen tegen “de koning van het noorden”. Met dit verbond stellen de Joden “vlees tot hun arm” (Jer. 17:5), zij zullen dan ook beschaamd uitkomen. In Jes. 28:15 wordt deze verbintenis een “verbond met de dood” genoemd, dat Israël moet beschermen tegen “de voortstormende gesel” (Assur). Hun verbond zal echter uitgewist worden en geen stand houden. Bovendien zal de Romeinse beschermer zich evenals in het verleden ontpoppen als een overheerser: “hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang” (Dan. 9:27).
e. In het midden van deze jaarweek zal er zich een geweldige omkeer voltrekken in de “geestenwereld”. Satan, de aanklager van de “broeders”, zal dan met zijn trawanten uit de hemelse gewesten op de aarde geworpen worden (Openb. 12) en een vreselijke vervolging tegen Israël ontketenen.
f. Als instrument gebruikt deze grote tegenstander van God en zijn volk de antichrist, die in het midden van de jaarweek, dus na drie- en een half jaar, zijn masker zal afwerpen en zich in zijn ware gedaante zal laten zien. Verbonden met de vorst van het Romeinse rijk zal hij aan de offerdienst een eind maken en een afgodsbeeld in de tempel plaatsen (Dan. 7:25; 11:31; verg. Matth. 24:15). We moeten wel aannemen dat dit hetzelfde beeld is waarover in Openb. 13:14, 15 wordt gesproken. Tevens zal hij daarin of daarnaast zichzelf in de tempel zetten om zich te vertonen “dat hij God is” (2 Thess. 2:4). Hierin gaat het type van Nebukadnezar in vervulling die het beeld oprichtte in het dal van Dura en zichzelf en zijn
macht daarin het verheerlijken, evenals het type van Darius, die zich als God liet aanbidden (Dan. 3 en 6). Aangezien het beeld de macht van het Romeinse wereldrijk vertegenwoordigt, wordt in dit alles ook Dan. 11:36-39 vervuld. Daar staat dat de valse koning zich verheft tegen elke god, geen acht slaat op de God van zijn vaderen, noch op de begeerte van de vrouwen, maar de “oorlogsgod” eert. Dit midden van de jaarweek is een nog markanter punt in de toekomstige geschiedenis van Israël dan het opstaan van de antichrist, de herbouw van de tempel, en het begin van de 70e week. Het wordt namelijk in de Schrift aangegeven als het beginpunt van grote verdrukking voor het joodse volk (zie Matth. 24). Dat er ook grote verdrukking over de volken zal komen – zie Openb. 7 – laten we hier buiten beschouwing.
g. Deze verdrukking duurt drie en een half jaar. De tijdsaanduiding wordt in de volgende profetieën zeer gevarieerd, maar tevens in volkomen overeenstemming weergegeven. Dan. 7:25 geeft aan, dat het 4e beest (het Romeinse rijk) de heiligen van de Allerhoogste zal te gronde richten en er op uit is “tijden en wet” te veranderen (dit ziet weer op het taken van de levitische eredienst) en zij in zijn macht gegeven worden voor een tijd, tijden en een halve tijd, dus drie en een half jaar.
Dan. 9:27 spreekt zoals we zagen over een halve jaarweek, dus eveneens drie en een half jaar.
Dan. 12:7 verkondigt dat er na “een tijd, tijden en een halve tijd” een eind komt aan het verbrijzelen van de macht van het heilige volk. Openb. 11:2 laat zien, dat de vertreding van de heilige stad door de volken 42 maanden zal duren.
Openb. 11:3 spreekt over het feit, dat God in die tijd twee getuigen heeft in Jeruzalem die 1260 dagen zullen profeteren. Opnieuw dus naar de joodse berekening (jaar = 360 dagen) drie en een half jaar. Openb. 12:6 bepaalt dat Israël 1260 dagen door God beschermd wordt in de woestijn van de volken, zoals Elia drie en een half jaar door God werd verborgen en verzorgd aan de beek Krith en te Zarfath.
Openb. 12:14 spreekt over dezelfde bescherming en geeft nu als tijdsduur “een tijd, tijden en een halve tijd”, waaruit we nog eens temeer zien dat de tijdsbepalingen identiek zijn.
Openb. 13:5 geeft opnieuw aan, dat de tijd waarin het vierde wereldrijk God lastert en de heiligen vervolgt 42 maanden duren zal. Deze opsomming toont nog eens te meer de harmonie die er bestaat tussen de profetie van Daniël en het boek de Openbaring, die er overigens tussen alle Bijbelboeken bestaat.
h. In deze periode zal Israël als volk de toorn van God ondervinden vanwege hun overtredingen. De vloek van de wet, Lev. 26:14-46, komt in volle kracht op hen neer. Dit algemene karakter vinden we in aankondigingen als:
Luk. 21:22: “Want dit zijn dagen van wraak, opdat alles vervuld wordt, wat geschreven staat”.
Luk. 21:23: “Want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk”.
Jes. 10:25a: “Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde”.
Jes. 26:20: “Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u, verbergt u voor en korte tijd, tot de gramschap over is”. 1)
God gebruikt de volken als instrumenten van zijn gramschap en Israël te tuchtigen (Jes. 28:18, 19), zoals Hij dat in het verleden ook heeft gedaan (denk aan de uitdrukking: “Assur, die de roede van mijn toorn is” – Jes.10:5).
De toorn van God richt zich echter niet op de vernietiging van Israël als volk. De Here zal met hen “niet voorgoed afrekenen” (zie Jer. 4:27; 5:10, 18; 30:11; 46:28).
i. Onder Israël laten zich echter twee groepen onderscheiden: De afvalligen, die de antichrist eren. Ze worden ook als goddelozen, overtreders zondaars e.d. aangeduid. Naast vele plaatsen in het boek der
Psalmen wordt deze grote groep aangegeven in de profetieën van Jesaja, Jeremia, Daniël en Amos. 2)
Een overblijfsel, ook rest of nalezing genoemd. Deze term komt heel vaak in de profetieën voor. 3)
Voor beide groepen heeft de tuchtiging van God een specifiek karakter. Bij het “overblijfsel” brengt de tuchtiging uit de hand van God schuldgevoel teweeg. Zij erkennen die schuld voor God.
De vervolging door de antichrist en de verdrukking van het volk door de vijanden, werkt voor hen mee ten goede. Voor deze “rest” heeft de periode van benauwdheid het karakter van beproeving en loutering van het geloof.
Het afvallig deel van het volk ondergaat de tijd van verdrukking als een periode waarin God zijn gramschap ten volle op hen doet neerkomen. Het betekent voor hen een oordeel waarin zij vergelding ontvangen voor hun afval. De wraak van God zal op hun vastbesloten verdelging uitlopen (Jes. 10:22, 23; 28:22; Dan. 9:27). In het land zal tweederde deel worden uitgeroeid, terwijl éénderde gelouterd wordt en overblijft (Zach. 13:8).
Wanneer de gramschap van God over zijn volk voleindigd is, zal er in het lot van Israël een keer komen. Dan zijn de dagen der wraak voor Israël ten einde en keert zich Gods toorn tegen de volkeren, die Israél hebben getuchtigd.
Voor Israël breekt dan de periode van herstel aan, waarover we in een volgend artikel hopen te spreken.
1) vergelijk: Jeremia 4:26, 27; 23:19, 20; 32:37; Jesaja 51:17, 20, 22; 60:10; Ezechiël 22:31; Daniël 8:19, 11:36.
2) zie: Jesaja 1:28-31; 28:14-22; 33:14; Jeremia 23:19; Daniël 8:23; 12:10; Amos 9:10.
3) zie: Jesaja 4:3; 7:22; 10:20-22; 11:11, 16; 28:5; Jeremia 23:3; 31:7; 50:20; Ezechiël 6:8; Amos 5:15; Micha 2:12; 4:7; 5:2, 6; Zefanja 2:7, 9; Zacharia 8:6, 11, 12; 13:8; Romeinen 9:27.