Met geld ontsluit je vele deuren, maar de hemelpoort niet
Wat moet ik doen?
Een jongeman komt bij Jezus Christus met een vraag. Een mooie vraag, namelijk: ‘Wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?’ Als je alleen op die vraag zou afgaan zou je zeggen: ‘Dat is iemand die verder ziet dan zijn neus lang is. Die beseft ten minste dat dit leven maar tijdelijk is en dat er grotere problemen zijn dan eten en drinken.’
Vergis u echter niet. Wij gaan af op wat we zien en horen, en vergissen ons dan ook vaak duchtig; de Heer echter ziet dieper. Een bekende uitdrukking luidt: “De ogen des Heren gaan door de kleren”. De Heer ziet tot in het hart. Hij weet hoe het er met deze jongeman voorstaat. In de eerste plaats bepaalt Hij hem erbij, dat er maar Eén is die de norm voor goed en kwaad vastlegt, en dat is God.
Als de jongeman het leven in wil gaan, dan weet hij toch de geboden die God gegeven heeft?
Wat ontbreekt mij nog?
De Heiland houdt hem dan ook de wet voor en wel de tweede tafel, die te maken heeft met onze verhouding tot de naaste. Van de wet geldt: “Doe dit en leef”.
Maar…. kan de mens de wet wel houden? Zijn wij in staat om die te dóén? De jongeman vindt van wel en zegt: ‘Dat alles heb ik in acht genomen, waarin schiet ik nog te kort?’
Maar waarom is hij dan niet rustig en gelukkig? Waarom meent hij dan nog bij Jezus te moeten komen met zijn vraag over het eeuwige leven? Voelt hij zich innerlijk toch beschuldigd? Is zijn wetsbetrachting dan toch niet feilloos? Wat schort er dan bij hem aan?
De Heer weet het en met een enkel woord toont hij het euvel bij deze jongeman aan: ‘Indien je volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop je bezit en geef het aan de armen, en je zult een schat in de hemelen hebben en kom hier, volg Mij.’
In feite is dit een dubbele test. Als de jongeman werkelijk zijn naaste liefheeft als zichzelf, dan zal hij niet zo aan zijn bezit hangen, dat hij de armen laat omkomen. In de tweede plaats komt het er voor hem op aan om te kiezen voor de verachte rabbi van Nazareth. Nu valt hij door de mand. Hij heeft meer belang bij zijn vele bezittingen dan bij het eeuwig leven. Hij wil twee heren dienen, en dat gaat niet. In plaats van een voordeel is zijn geld een nadeel. Het geeft de jongeman toegang tot de huizen van de aanzienlijken, maar het houdt de hemel voor hem op slot.
Wie kan dan behouden worden?
De Heer zegt dan tegen de discipelen dat een kameel gemakkelijker door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke ingaat in het koninkrijk van God. Daarop laten de discipelen zich ontvallen: ‘Wie kan dan behouden worden?’ Als het voor een rijke gelijk staat met een kameel door een oog van een naald, staat het voor de minder bedeelde toch altijd gelijk met een muis door een oog van een naald…. zo zullen ze bij zichzelf geredeneerd hebben. Dan is behouden worden een onmogelijke zaak.
Nu, dat is het inderdaad. Voor mensen onmogelijk. Maar God deed het onmogelijke. Hij gaf zijn Zoon om voor zondaren te sterven, en het evangelie luidt niet: Doe en leef, maar: Geloof en leef. Christus heeft het namelijk gedaan, Hij heeft het werk volbracht. En het is de Geest van God die ons oog opent voor onze verloren toestand, en ons de toevlucht doet nemen tot Jezus Christus.