138 jrg 115, 05-1972 Het Israëlprobleem 16

Ezechiël 38:8 – De inval van Gog

Het herstel van Israël gaat gepaard met oordeel over alle volken, die zich tegen God verzetten en Zijn volk Israél belagen. Zo wordt de westerse wereldmacht, het eerste beest van Openb. 13 vernietigd; Assur verdreven en de volken rond Palestina getuchtigd. Er zal dan nog één inval in Israël plaats vinden. Deze veldtocht wordt in Ezech. 38 en 39 beschreven als de inval van Gog en Magog.

Achtereenvolgens willen we nagaan:
wanneer deze inval plaatsvindt,
welke volken erbij betrokken zijn,
welke betekenis dit oordeel heeft.

Wanneer vindt deze inval plaats?

De inval van Gog wordt aangekondigd nadat de profeet in Ezech. 36 en 37 uitvoerig gesproken heeft over het herstel van zowel Juda als Efraïm. Nu zegt dit op zichzelf niet, dat de inhoud van hfd. 38 en 39 noodzakelijk in tijdsvolgorde aansluit bij de inhoud van de vorige twee hoofdstukken. De profetische boeken worden namelijk niet beheerst door een tijdsvolgorde, maar door een geestelijk, morele opvolging. Het één hoeft het ander echter niet uit te sluiten. We gaan dan ook in de regel uit van de tijdsvolgorde tenzij uit de inhoud duidelijk het tegendeel blijkt.
Hier vallen echter kennelijk beide samen. Dus zowel plaats als inhoud laten zien, dat Ezech. 38 en 39 een voortzetting geeft van wat in Ezech. 36 en 37 is aangekondigd.
Wat de inhoud betreft is dit duidelijk te zien. De aanval van Gog geschiedt als:

a. Israël teruggekeerd is “uit het gebied van vele volken” (38:8). Met andere wooden nadat Ezech. 36:24; 37:21 e.d. vervuld is.
b. Het land “zich hersteld heeft van de krijg” (38:8), wat aansluit bij Ezech. 36:10, 33.
c. Allen in gerustheid wonen (38:11), er dus geen directe vijanden meer zijn en de oorlogsdreiging voorbij is. Zie Ezech. 36:14.

Israël is dan bezaaid met dorpen, de steden liggen open zonder muur of grendel (verg. Zach. 2:4, 5).
We bevinden ons dus aan het eind van de oordeelsperiode en aan het begin van “het duizendjarig rijk”.

N.B. Uitdrukkingen als “het land dat zich van de krijg hersteld heeft” e.d. laten zien dat die krijg nog vers in het geheugen ligt en de tijd van oorlog eerst kort voorbij is. Deze uitdrukkingen laten dan ook niet toe
de aanval van Gog beschreven in Ezech. 38 en 39 te vereenzelvigen met die van Gog beschreven in Openb. 20, welke aan het eind van het duizendjarig rijk plaatsvindt.

Welke volken zijn erbij betrokken?

De vraag wie we onder Gog en zijn bondgenoten hebben te verstaan is niet zo moeilijk te beantwoorden. We hebben aanwijzingen in de namen en in de woonplaats. Om met het laatste te beginnen: Onder deze bondgenoten bevindt zich Togarma waarvan staat, dat het woont “ver in het noorden” (Ezech. 38:6).
In vers 14 wordt van Gog eveneens getuigd:

“Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden”. Dit wordt in 39:2 nog eens herhaald.
Het gaat dus niet om nabuurvolkeren van Israël, ook niet om Assur of de koning van het noorden. De “woonplaats” van Assur, Babylon e.d. wordt in de profetie als het noorden aangegeven. In Ezech. 38 en 39 gaat het echter om een volkerenmassa waarvan de hoofdmacht een vestigingsplaats heeft, die veel noordelijker ligt.
Gog, Magog enz. zijn dus boven het Tweestromenland, boven Ninevé e.d. gesitueerd. Dit wijst heen naar de Kaukasus en nog noordelijker gelegen gebieden.

Een tweede aanwijzing geven ons de namen. Vele daarvan vinden we terug in de volkerentabel van Gen. 10. En wel als zonen van Jefath, zoals: Gomer, Magog, Tubal, Mesech, Togarma. Verschillende van deze namen tonen duidelijke verwantschap met namen die in de ongewijde geschiedenis opduiken en waarmee volkeren worden aangeduid, die Armenië met zijn omliggende gebieden bewoonden. Vandaar zijn ze in de loop er tijden uitgezwermd naar nog noordelijker streken.

De hoogmoed van de mens heeft hem ertoe gebracht landen en steden te noemen naar zijn eigen naam om zichzelf zo als het ware te vereeuwigen (Ps. 49:12). Het is al begonnen met Kaïn, die een stad bouwde en die noemde naar de naam van zijn oom Henoch. Deze gewoonte stelt ons in staat het spoor van een volk enigszins te volgen. Ook de vondsten van oude munten zijn hierbij dienstig. Al deze aanwijzingen in één richting en bepalen ons bij wat nu Rusland heet.

Zo goed als schriftonderzoekers in de vorige eeuw geschreven hebben over het herstel van Israël, terwijl de toestand in Palestina een dergelijk herstel leek uit te sluiten, zo goed hebben dezelfde gelovigen geschreven over de toekomst van Rusland en zijn definitieve ondergang op Israëls bergen, terwijl er van een wereldmacht Rusland, die zijn invloedssfeer sterk in het midden-oosten heeft geconcentreerd in de verste verte geen sprake was.

Omgekeerd zien we in onze dagen een moeilijkheid zich oplossen waar zij die de profetieën der Schrift bestudeerden tot voor kort mee zaten, namelijk de vraag, waar en wereldmacht als de Verenigde Staten in de profetie te moeten plaatsen. Vaak werd dit land begrepen gezien in het hersteld Romeinse rijk, omdat de bewoners van afkomst Europeanen waren. Erg gelukkig was men echter met deze oplossing niet, die geografisch natuurlijk niet verantwoord was. Waar de profetieën over de eindtijd alle volken met naam en toenaam noemen die in die tijd een rol van betekenis spelen, moest, zo meende men, een wereldmacht als Amerika toch ergens te plaatsen zijn. En de enige “plaats” was dit rijk te laten vallen onder het Beest of wel het Romeinse rijk in zijn laatste vorm. In de tijd waarin wij leven zien we echter twee dingen: West-Europa maakt zich op om de rol van het beest te gaan vervullen, het is zich tot een eenheid aan het vormen en neemt toe aan macht en invloed. Amerika daarentegen neemt af in betekenis en verliest aan invloed. Alle tekenen wijzen erop dat de tijd niet veraf meer is, dat is overheersende rol van Amerika is uitgespeeld.

Als we op deze dingen acht geven niet uit sensatie lust, maar uit ernstige belangstelling voor en waardering van het woord van God, dan zien we tot eer van God en troost voor ons zelf dat het woord van God niet faalt en God Zijn plannen feilloos ten uitvoer brengt.

De betekenis van dit gericht

Uit de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth hebben zich na de zondvloed de volken der wereld ontwikkeld. Globaal genomen kunnen we zeggen, dat de Semietische volken zich in het nabije Oosten hebben gevestigd, dat de nakomelingen van Jafeth zich vanuit het “oergebied” tussen Tygris en Euphraat naar het noorden hebben begeven en dat de zonen van Cham naar het zuiden zijn getrokken.
Al deze volken zijn afgeweken van God. Toen ze nog één mensengemeenschap vormden waren ze ongehoorzaam aan het bevel van God om zich te verspreiden en bouwden ze de toren van Babel. In de daarop volgende spraakverwarring werden ze uit elkaar gedreven en vormden ze afzonderlijke naties. Uit hen nam God Abram en formeerde voor Zich het volk Israël. Ook tegen deze handeling van god hebben de heidenen zich verzet en hun wraak aan Israël voltrokken. God oefent straks het reeds lang verdiende oordeel uit over deze volken naar hun gedrag ten opzichte van Israël.

Reeds heeft God aan de omliggende, hoofdzakelijk semietische volken laten zien dat Hij aan de kant van Israël staat of beter, dat Israël zijn uitverkoren volk is. Een gedeelte van Jafeth heeft zijn toorn ondervonden door het oordeel over het Romeinse rijk, namelijk die volken die begrepen zijn in de vier wereldrijken aan wie God het gezag op aarde heeft toevertrouwd nadat hij zijn zetel te Jeruzalem “had opgeheven”, maar die dat gezag hebben misbruikt.

Door het oordeel over Gog en zijn bondgenoten wordt echter alles tot de bron, namelijk de eerste afwijking van God teruggebracht.
Om zo te zeggen zal God de zonen van Jafeth en van Cham laten zien, dat Hij Israël verkoren heeft; hun oordeel zal op de bergen van Israël voltrokken worden.
Deze inval van Gog wordt dan ook niet gezien als een tuchtiging van God over zijn volk, zoals dat met de overheersing door het Romeinse rijk, de invallen van Assur enz. het geval is.
Deze inval is door God gewild en wordt door God bewerkt:

“Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken…” (Ezech. 38:4).

Met als doel dat God zich voor vele volken

“de Heilige betonen zal” (38:16; 38:23; 39:6, 7).

“Zo zal Ik mijn heerlijkheid onder de volken brengen, en zullen alle volken het gericht zien, dat Ik voltrokken heb” (39:21).

Zo goed als de terugkeer van Israël en het hersel in het land voor de volken een teken is dat God Israël heiligt (Ezech. 37:28), zo goed zal het oordeel over Gog een zelfde taal spreken.
En deze taal geldt ook voor Israël:

“Het huis Israëls zal weten, dat Ik de Here hun God ben, van die dag af en voortaan”.

Met Ezech. 38 en 39 worden we dus teruggevoerd naar het eerste afwijken van de volken na de zondevloed. Voor hen die daarop Gods verkiezing van Abram en zijn geslacht hebben tegengestaan, zodat ze zich de zegen van Abraham: “Ik zal zegenen wie u zegent” zien ontgaan zal gelden: “Ik zal vloeken wie u vloekt”. Dat wordt duidelijk gezien in de ondergang van Gog en de zijnen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies