147 jrg 117, 02-1974 Over bloed en bloedtransfusie (1)

Romeinen 16:16

De meeste christenen beschouwen bloedtransfusie als een prachtige medische vinding, waarvan we een dankbaar gebruik mogen maken omdat er heel wat mensenlevens door zijn gered. Ze vinden dit min of meer een vanzelfsprekende zaak. Mensenlevens redden is goed, dus… Zo vanzelfsprekend is het echter niet. Hebben zij, die bloed transfusie toejuichen, dan wel eens ernstig onderzocht wat god zegt aangaande het bloed?

Er zijn dan toch maar godsdienstige richtingen, zoals bijv. de Jehovagetuigen, die, op grond van argumenten aan de bijbel ontleend, bloedtransfusie afwijzen. En die argumenten lijken steekhoudend. Menigeen, die met een lid van deze beweging in aanraking kwam, is erdoor in verwarring gebracht. Daar komt bij, dat het merendeel van de christenen het verbod om bloed te nuttigen, dat zeer duidelijk in de bijbel staat, naast zich heeft neergelegd. Komt nu iemand met Jehovagetuigen in contact, dan houden ze hem dit verbod voor. Neemt de persoon het een beetje ernstig met wat de bijbel zegt, dan weten ze hem vaak niet alleen te overtuigen van het anti-christelijke van het eten van bloed, maar ook van het foutieve van bloedtransfusie. Op die manier lukt het hen soms zo iemand zelfs los te weken uit het kerkgenootschap of de groep waartoe hij behoort. Het vertrouwen van het “slachtoffer” in zijn geestelijke leiders is namelijk ondermijnd.

Die storen zich immers niet aan een duidelijk verbod van God; dan zal de rest van hun leer ook wel niet deugen! Het losweekproces is daarmee op gang gezet.
In dit licht bezien is het dus wel zaak na te gaan wat de Schrift over het bloed zegt en daar ernstig rekening mee te houden. Als tweede punt zullen we dan onderzoeken of deze uitspraken ook iets met bloedtransfusie te maken hebben.

Op meer dan één plaats in de Schrift staat het verbod om bloed te nuttigen. Velen maken zich hier met een jantje-van-leiden af door botweg te verklaren dat dit voorschrift niet voor ons geldt, of althans dat het niets te maken heeft met het eten van bijvoorbeeld bloedworst. Het verbod om bloed te eten zou gegeven zijn in verband met het heidens gebruik om bij de offerplechtigheid het bloed van het offerdier te drinken. Of met het heidense idee dat je, door het bloed te drinken, je de levenskracht van het dier toeeigent. Dit voorschrift zou dus alleen willen afrekenen met een heidense gewoonte of een heidense opvatting.

Nu is het zeker goed om een bepaald bijbels voorschrift op zijn betekenis of bedoeling te onderzoeken. Als ik hierboven gezegd heb, dat men zich er met een jantje-van-leiden afmaakt, heb ik deze uitleggers niet willen veroordelen omdat ze niet zonder meer aannemen wat er letterlijk staat: geen bloed eten. De regel: lees wat er staat, neem wat er staat en je hebt wat er staat, mag namelijk in het algemeen wel een goed uitgangspunt zijn voor het lezen en onderzoeken van de bijbel, maar men kan met deze vuistregel ook hele foutieve conclusies trekken.
Hiervan wil ik een eenvoudig voorbeeld geven. In Rom. 16:16 staat: “Groet elkaar met een heilige kus”. (Vgl. ook Thess. 5:26; 1 Petr. 5:14).

Als je dit neemt zoals het er staat, zouden we als christenen dus verplicht zijn elkaar met een kus te groeten. En die kus moet dan een heilige kus zijn. Is dit echter de bedoeling van deze vermaning?
Paulus geeft geen voorschrift over de methode van groeten, maar over het karakter ervan. De klemtoon ligt niet op “kus”, maar op “heilige”. Als er stond: Groet elkaar met een kus, dan waren we inderdaad uitgepraat en hadden we deze wijze van groeten te handhaven. De toevoeging “heilige” laat echter zien dat het om de oprechtheid gaat waarmee we elkaar groeten.

Zit het met het verbod om bloed te eten nu ook zo? Beslist niet. Nergens in de voorschriften dienaangaande laat de tekst toe de klemtoon anders te leggen, het woord bloed te beperken tot het bloed van offerdieren of er de idee van het toeëigenen van levenskracht achter te zoeken. Bovendien blijkt uit de eerste vermelding van dit verbod heel duidelijk dat het om bloed nuttigen zonder meer gaat. Mijn bezwaar tegen de uitleggers, die ik hierboven kritiseerde, is dan ook dat ze hun verklaring niet bijbels gefundeerd hebben. In dat opzicht maken ze zich er te gemakkelijk van af. Met een redenering die wel aannemelijk lijkt, maar die niet in de bijbel verankerd ligt, maken ze het gebod van God krachteloos.

Tot nu toe heb ik geen enkele Schriftplaats aangehaald, die spreekt over het verbod van bloed eten. Ik wil ze nu te berde brengen en dan laten zien dat dit verbod altijd geldend is en dat het gaat om het nuttigen van bloed zonder meer.
Nadat de zondvloed heeft plaats gevonden, gebiedt God aan Noach: “Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten” (Gen. 9:3, 4).
Bij deze tekst valt het volgende commentaar te geven:

  1. Het verbod om bloed te gebruiken is dus gegeven op een moment, dat er nog geen enkel bijbels bericht is over afgodendienst, heidense offercultus of heidense opvattingen. Nu bewijst het ontbreken van een dergelijk bijbels bericht op zichzelf nog niet, dat er in de dagen van Noach – dus ook reeds voor de zondvloed – geen afgoderij plaats vond, of heidendom bestond.
    Wie de geschiedenis van Kaïn en “het krijgslied” van zijn nazaat Lamech leest, krijgt echter de indruk dat er een afglijden is geweest van eigenwillige godsdienst naar een totaal uitschakelen van enige godsdienst. Als er al afgoderij geweest was, zouden we, hetzij in het boek Genesis, hetzij in de plaatsen in het nieuwe testament, die over de dagen van Noach handelen, een vermelding van dit kwaad hebben mogen verwachten.
  2. Het aan Noach gegeven voorschrift, wijst ook in niets naar een dergelijke offercultus of een dergelijk heidens gebruik heen. Het is dus ook niet gegeven met het oog op afgoderij of heidense ideeën die later zouden ontstaan.
  3. In ieder geval was er op het moment dat het gebod gegeven werd van heidendom geen sprake, want de aarde werd op dat ogenblik slechts bewoond door Noach en zijn kinderen. En van Noach lezen we dat hij rechtvaardig was en met God wandelde.
  4. De bewoordingen van de tekst maken zelfs heel duidelijk dat het gebod niet een bestrijding wil zijn van heidense gebruiken, maar eenvoudig bedoeld is de voedselvoorschrift. Bij de schepping had God de mens “het zaaddragend gewas” en vruchten als voeding voorgeschreven (Gen. 1:29). Nadat de mens in de zonde is gevallen, wordt gezegd: “gij zult het gewas des velds eten”
    (Gen. 3:18). Bij het verbond met Noach, wordt dit uitgebreid tot: “Alles wat zich roert, wat leeft”. De woorden die dan volgen zijn helemaal beslissend: “Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid”. God staat dus nu toe wat vóór die tijd de mens verboden was.
    Het is onloochenbaar dat Gen. 9:4 een uitbreiding geeft van het voedselvoorschrift van Gen. 2 en 3! Echter met deze beperking, dat de mens geen vlees met bloed (dus ook niet bloed) mag nuttigen. De mens moet dus het dier slachten en het bloed laten weglopen).
  5. Veronderstel dat deze verbodsbepaling ons bloed te nuttigen verder nergens in de bijbel werd herhaald en dat we aangaande de betekenis ervan volkomen in het duister zouden tasten.
    Zou dat een reden mogen zijn om dit voorschrift naast ons neer te leggen, of voor niet geldend-voor-ons te verklaren? In geen geval, want ten eerste behoort dit verbod bij het verbond met Noach, dat de hele mensheid geldt vanaf de zondvloed tot aan het ogenblik dat God voor de tweede maal deze wereld zal oordelen. Ten tweede zijn wij gebonden een gebod van God in
    acht te nemen, of we nu de zin ervan begrijpen of niet. De Heer vraagt van ons gehoorzaamheid en die zijn we Hem als onze Schepper en Onderhouder verschuldigd. We hebben met een toegenegen en dankbaar hart “de Gever van alle goede gaven” te eren, en dat doen we ook daarin dat we ons onthouden van dat wat Hij ons verbiedt.
  6. We tasten echter aangaande de zin van dit verbod niet in het duister. God wil dat we Hem geestelijk inzicht dienen en de bijbel geeft voldoende aanwijzingen om de betekenis van deze bepaling te begrijpen. Na de zondvloed staat de Heer toe dat de mens zich voedt met “alles wat leeft”.
    Als we Gen. 1:20 vergelijken met Gen. 1:11, dan blijkt dat planten in bijbelse zin niet tot de “levende wezens” behoren. Ons spraakgebruik stemt daar ten dele nog mee overeen. Als we een plant afsnijden, zeggen we niet dat we hem “het leven ontnomen hebben”; als we echter een dier doden
    zeggen we dat wel. En hiermee hebben we de sleutel in handen tot het verstaan van het voorschrift om geen bloed te eten. De mens hoefde zich niet te onthouden van enig deel van de plant, maar wel van een “deel” van een dier, namelijk van het bloed. De zin van het verbod moet dus liggen in
    het verschil tussen plant en dier!
  7. Het voorschrift zelf maakt dit verschil duidelijk. Er staat namelijk niet: “Alleen vlees met zijn bloed zult gij niet eten”, maar “alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten”. Over een plant wordt in de Schrift nooit gesproken als een “bezield” wezen of een levend wezen.
    Van de planten heeft God op de scheppingsdag alleen gezegd: “dat de aarde voortbrenge……”. Van de dieren staat er echter: “God schiep”. De dieren zijn van hogere orde dan de planten. Ze hebben een bezield leven; ze kennen angst, pijn, toorn, verdriet en ook blijdschap. Dieren zijn levende wezens!
  8. Vóór we de betekenis van het verbond verder opsporen, zullen we moeten nagaan wat in dat verband met “ziel” is bedoeld. Die vraag is zeker gerechtvaardigd, want een woord kan meer dan één betekenis hebben. En met het woord “ziel” ligt dat niet zo makkelijk; het omvat een hele serie
    begrippen. Soms wordt met ziel een persoon aangeduid. Een voorbeeld hiervan hebben we in Hand. 7:14: “En Jozef zond heen en ontbood zijn vader Jakob en al zijn bloedverwanten, ten getale van vijfenzeventig zielen”. Hier kunnen we het woord “ziel” beslist niet gelijk stellen met bloed,
    zoals in Gen. 9:4 is gebeurd. Evenmin kunnen we dat in een tekst als Matth. 10:28: “En vreest niet voor hen die het lichaam doden, doch de ziel niet kunnen doden; maar vreest veeleer Hem, die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel”.
    Uit deze tekst blijkt dat de mens wat zijn innerlijk wezen betreft niet sterft, niet gedood wordt, als zijn lichaam sterft of gedood wordt. Dit innerlijke wordt hier “ziel” genoemd. Zo zegt ook de Here Jezus: “Want Gij zult mijn ziel in de hades niet laten……” (Hand. 2:27). Wanneer in Gen. 9 het bloed de ziel genoemd wordt, is er dus iets anders mee bedoeld. Het woord “ziel” staat daar gelijk met het begrip “leven”. Het bloed is de drager van het leven.
  9. Dit wordt bevestigd door Gen. 9:5, 6: “En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven (Statenvert.: de ziel) des mensen eisen. Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”.

Deze toevoeging is buitengewoon belangrijk, want ze doet beter uitkomen wat de bedoeling van vers 4 is. God staat de mens toe het dier het leven te benemen om zich te voeden. Behalve planten en dieren is er nog een categorie wezens, namelijk mensen. Mag de mens zich dan soms ook aan zijn medemens vergrijpen?
“Neen”, zegt God, “wie dat doet, moet het met zijn eigen bloed, met zijn leven boeten”. De mens staat namelijk hoger dan het dier, hij is zelfs meer dan een veredeld dier, hij is naar het beeld van God gemaakt. De mens is wel net als het dier “een levend wezen”, maar hij is het in hogere zin. God heeft het dier nooit “Zijn levensadem ingeblazen”, maar de mens wel.
Dit is het alles beheersende onderscheid tussen mens en dier. Wie een dier doodt, blust zijn leven en daarmee zijn totale bestaan uit. Wie een mens doodt, ontneemt hem dit aardse leven, maar zijn innerlijke wezen blijft bestaan.

Zo ziet Johannes op Patmos: “onder het altaar, de zielen van hen, die geslacht waren om het woord van God” (Openb. 6:9). Wanneer dan ook bij een dier gesproken wordt over zijn bloed, zijn ziel, dan is hier enkel het leven mee bedoeld.
Als ten opzichte van de mens over “ziel” gesproken wordt, kan dit enkel het leven betekenen: iemand het leven (de ziel) benemen; het kan ook beduiden de persoon zelf: Jakob en vijfenzeventig zielen; en het kan betekenen de mens naar zijn innerlijk wezen: de zielen onder het altaar.
Zelfs zijn nog andere betekenissen mogelijk, namelijk daar waar de bijbel onderscheid maakt tussen de ziel en de geest. Dat voert ons echter te ver.

  1. De betekenis van het verbod bloed te gebruiken ligt nu als het ware open. God staat de mens toe het dier het leven te benemen om zich met zijn vlees te voeden. Maar God doet dat alleen onder een voorwaarde. Hij is de Schepper van het leven. En als de mens “het dier doodt”, dan moet hij door een daad laten zien, dat hij slechts het dier het leven ontneemt, omdatGod hem dat heeft toegestaan.

Die daad is, dat hij zich onthoudt van het bloed van het dier.
Dit onthouden van bloed is een teken van onderworpenheid aan de Schepper en een erkenning van diens autoriteit. Daar gaat het bij dit verbod om.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies