155 jrg 117, 10-1974 Enthousiasme en gehoorzaamheid (1)

1-Koningen 13:3

Je kunt zeggen wat je wilt, maar enthousiasme in geestelijke dingen is een mooi ding. Natuurlijk zijn er uitwassen, maar is droge vormelijkheid, waaraan we zo vaak mank gaan, soms ook niet een uitwas, maar dan naar de andere kant? Die droge vormgelijkheid behoedt ons voor fouten maken in wat we doen, want alles gaat precies “volgens het boekje”, maar ze verleidt ons tot de grote fout een heleboel goede dingen niet te doen.

Enthousiasme is een heilzaam middel tegen droge vormelijkheid, maar ook tegen een ander euvel, namelijk tegen afbrekende kritiek. Iemand kan kritiek hebben op het traditionalisme, op de vormelijkheid, maar als hij niet zelf enthousiast de handen uit de mouwen steekt om te laten zien hoe het wel moet, breekt hij het goede, dat in het traditionele schuilt, ook nog af.
Nee, ik zou een pleidooi willen houden voor enthousiasme in de dienst van de Heer.

Wat dat betreft, kunnen we wat leren van David. Nadat God hem in het koningschap had bevestigd, bekommerde David zich om de ark des Heren. Aan zo iets was Saul nooit toegekomen. In diens gedachten kwam zoiets niet op. Het grote verschil tussen Saul en David kwam in dit feit naar voren. David was niet de man naar Gods hart omdat hij nooit iets verkeerds deed en Saul werd niet verworpen omdat hij nooit iets goeds deed. Nee, de zaak zat dieper. God keek naar het hart van beiden. En dan was David, met al zijn tekortkomingen, toch de man die bedacht was op de dingen van de Heer, en in Sauls hart zat het “ik” op de troon.
David rekende met God, ook al moest hij wel eens verbeteringen in zijn berekeningen aanbrengen. Bij Saul was dat in wezen niet het geval, die gaf God slechts een plaats in zijn berekening als hem dat zo uitkwam.
David was enthousiast voor de dienst van God en Saul niet. Kenmerkend is deze uitspraak:

“Laten wij de ark van onze God naar ons overbrengen, want wij hebben in de dagen van Saul ons om haar niet bekommerd” (1 Kon. 13:3).

David dacht aan het belang van de Heer. Voor een koning is dat een heel ding. Hoe gemakkelijk brengt diens positie met zich mee, dat alles wat de koning ten dienste staat gebruikt wordt ten eigen bate en tot eigen grootheid. Zie hoe later een Jojakim werkte aan zijn paleis om zich een naam te maken, en dat dan ook nog met afpersing en onderdrukking deed (Jer. 22:13-19). Ook als gewone burgermensen lopen we gevaar druk bezig te zijn met eigen zaken en geen gedachte te hebben voor de zaak van de Heer. Laten we maar denken aan de Israëlieten, die teruggekeerd waren uit de ballingschap en waarvan Haggaï moest zeggen dat ze geen tijd hadden en geen zin om iets aan het huis van de Heer te doen, terwijl “gij draaft ieder voor zijn eigen huis” (Haggaï 1:1-10). Welnu, David had oog voor het belang van God (Vergelijk Ps. 132:1-8). Hij zag het als een schande voor de naam van de Heer, dat de ark nog steeds in Kirjath-Jearim stond, als een welsprekend getuigenis van de ontrouw van Israël. In de dagen van Saul had Israël zich hierom niet bekommerd en Saul was het volk daarin voorgegaan.

Nauwelijks was de gedachte om de ark terug te halen in het hart van David gerijpt, of hij ging energiek aan de slag. Eerst beraadslaagde hij met de leidslieden en vervolgens stelde hij het volk van zijn plan op de hoogte.
Hij ging niet doldriest en eigenmachtig aan het werk, nee, je kunt hem een behoorlijk overleg met anderen niet ontzeggen. Vervolgens trommelde hij alle Israëlieten van noord naar zuid bij elkaar, om met hun aanwezigheid het heuglijke feit van de terugkeer van de ark luister bij te zetten. Je kon het God niet aandoen om de ark stilletjes terug te brengen, waar Israël door openlijke afwijking er schuldig aan was, dat de ark werd weggevoerd. Dit zag David heel goed.
Als je dat zo leest, denk je wel eens: wat zijn wij toch bang om samen, openlijk en enthousiast iets voor de Heer te doen. Bij iedere voorgestelde activiteit zijn er ik weet niet hoeveel gelovigen die direct overal beren op de weg zien en al aan de noodrem hangen, terwijl er nog zelfs geen koffiebekertje uit de trein is gewaaid.

Bij alles wat er onder de gelovigen gebeurt, houden we ons hart al bij voorbaat vast. Angstig kijken we links en rechts of er misschien niet iets verkeerds valt op te merken. Vaak worden we dan geleid door angst, in plaats van door gelovig vertrouwen. Het liefst ontplooien we geen enkele buitengewone activiteit, want dan gaat er tenminste ook niets mis. En is het in het verleden met een of ander eens een keer misgelopen, dan wordt ieder die aan een zelfde activiteit nog eens wil beginnen, meteen al op de zwarte lijst gezet. We vragen dan niet naar de oorzaak waarom het werk fout liep, maar verklaren het werk op zichzelf meteen maar voor fout. Dat is namelijk het gemakkelijkst. David maakte van het terugbrengen van de ark een manifestatie tot eer van God. Nu wil ik hier geen pleidooi voeren voor het houden van processies of iets dergelijks. Er bestaat namelijk een onderscheid tussen onze positie in de wereld en die van David en het volk Israël. Wat David deed, gebeurde in het land van de Heer, op “zijn terrein” om zo te zeggen, en onder zijn volk. Geestelijk overgebracht gaat het dus om onze activiteiten op het terrein van de gemeente. Op dat terrein mochten we wel iets meer manifesteren!

David heeft het volk samengeroepen, maar onderwijl ook het vervoer van de ark geregeld. Hij heeft een nieuwe wagen laten maken, of er zich eentje aangeschaft, waarop de ark vervoerd zou worden. Wagens waren er genoeg in Jeruzalem, maar die waren David niet goed genoeg. Was een nieuwe wagen dan geen geldverspilling? Het is toch veel economischer een oude te gebruiken? Dat is het, maar economisch is niet hetzelfde als geestelijk. David voelde aan, dat het niet aanging de ark op een oude wagen te vervoeren.

David had gevoel voor geestelijke stijl.
“Maar”, zal iemand zeggen, “dat hele geval met die wagen was toch totaal fout? Hoe kun je daar nu nog een goed woord aan wijden?” Toch kan dat, want ook de wijze waarop iemand een fout maakt, kan nog in zijn voordeel spreken.
Nadat het sein voor de aftocht was gegeven, begaf de hele stoet zich in de richting van Jeruzalem. Niet als een droefgeestige optocht, met klaagliederen over het verval dat een dergelijke optocht noodzakelijk maakte, maar met feestgezang. Lees maar hoe het er staat:

“En David en geheel Israël dansten uit alle macht voor God aangezicht, begeleid door zang en door muziek van citers, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompetten”.

Geweldig, een feesttocht voor de Here! David schaamde zich niet om zich met het gewone volk te verblijden in de Heer. In de dienst van God bestaat geen “klasse” geen “heer en knecht”.

Zoals gezegd, bevat deze geschiedenis een les om enthousiast te zijn in de dienst van de Heer. Maar er zit ook nog een heel andere les in. De Schrift verheelt nl. niet dat de actie van David op een debacle uitliep. En waarom liep het mis??? Was het doel om de ark terug te brengen niet goed? Zeker wel.
Was het enthousiasme van David soms verkeerd? Beslist niet.
Wat was er dan fout? Wel, er mankeerde iets aan de methode…
De methode? Komt die er dan op aan? Ja, zeker! We hebben in de dienst van de Heer niet alleen met het “wat” te maken, maar ook met het “hoe”. Het terugbrengen van de ark was een prachtige zaak, maar het vervoer op een wagen deugde niet.

Wat? En de Filistijnen dan, die hadden de ark toch ook op een nieuwe wagen teruggestuurd naar Israël (1 Sam. 6:7, 11)? Toen hielden juist de plagen in hun land op!
Inderdaad, maar Israëlieten zijn geen Filistijnen. De Filistijnen hadden geen gebod betreffende het vervoer van de ark, maar de Israëlieten wel. De Filistijnen hadden geen licht in die zaak en werden dus ook niet verantwoordelijk gesteld om te handelen naar het licht dat God aan Israël had gegeven. Maar Israël bezat dat licht wel. Israël bezat de voorschriften van de Heer en had daar rekening mee te houden.

Enthousiasme is prachtig en gebrek aan enthousiasme is een groot gemis. Maar laten de enthousiastelingen niet menen dat hun enthousiasme alleen voldoende is.
“Ja daar heb je ze weer”, zeg je misschien, “die broeders met hun bezwaren en hun opgeheven wijsvinger!”
Inderdaad, was er bij David maar een Israëliet met opgeheven wijsvinger geweest, niet om alle activiteit lam te leggen, maar om de activiteit te reguleren naar de Schrift.

Iets voor de Heer willen doen is prachtig, maar dan wel gepaard met gehoor geven aan wat God zegt over het “hoe”. Enthousiasme kan ontaarden in eigenmachtig, eigenzinnig of zelfs eigengereid optreden. Meestal echter beperkt het zich tot ondoordacht handelen, maar dat is dan ook al funest genoeg. Ondoordacht, dat wil zeggen niet bedenkend wat de Heer zegt. Veronachtzaming van het Woord van God in wat ons kleine dingen toeschijnen kan catastrofale gevolgen hebben. “Wat maakt het nu uit of je de ark draagt of op een wagen vervoert”, zou men kunnen zeggen. Toch maakt dat heel wat uit. Want God had het eerste voorgeschreven en het tweede niet. “Ja, maar er staat toch nergens, dat de ark ook niet op een wagen vervoerd mocht worden”. Dat is de tegenwerping van mensen die aan een voorschrift niet voldoende hebben en persé bij verboden willen leven.

“Ja, maar de wet van Mozes is al zo oud. Die dateert uit een heel nadere tijd als waarin wij nu verkeren. Die is toch ook maar tijdgebonden. Of althans moet je die boodschap eruit vertolken voor onze tijd”. Zo had men in Davids dagen kunnen redeneren. Maar God liet zien, dat zijn Woord niet uit de tijd was en dat Hij bedoelde wat Hij daadwerkelijk zie. Welke motieven David gehad heeft om de ark op een wagen te vervoeren, en wat Uzza gemeend heeft, doet allemaal niet ter zake; het gaat erom dat ze geen rekening hielden met Gods Woord en de gevolgen daarvan waren funest.

Daarom bevat deze geschiedenis een ernstige les voor hen, die zich storten in allerlei geestelijke activiteiten, maar zich geen tijd gunnen om de Schrift te bestuderen. Een ernstige waarschuwing voor allen, die aan Johannes 3:16 voldoende geestelijke bagage menen te hebben. Enthousiasme is goed, laat het je vooral niet door zwartkijkers ontnemen, maar laat wel je enthousiasme reguleren door de Schrift wees niet zo eigenwijs dat je een waarschuwend woord van gelovigen met meer geestelijke ervaring niet ter harte wilt nemen.

Wat een vreugdedag voor Israël had kunnen worden, werd een dag van droefheid. Davids blijdschap en enthousiasme sloegen om in vrees.

“Te dien dage werd David bevreesd voor God en hij zei: Hoe zou ik de ark Gods tot mij brengen? Daarom nam David de ark niet bij zich in de stad Davids, maar bracht haar onder in het huis van de Gathiet Obed-Edom”.

David dreef zijn plan om die ark terug te voeren niet verder door, maar gaf zich tijd om tot bezinning te komen. Hij had besef gekregen van de grootheid en heiligheid van de god van Israël, waar hij in feite geen rekening mee had gehouden door het Woord van die God te veronachtzamen. Is het in de gemeente van Jezus Christus niet precies zo gegaan? Er is heel wat geregeld, heel wat hervormd met zeer zeker heel goede motieven om de eer van de Heer te zoeken, mar zonder acht te geven op het Woord van God. Het gebrek aan “vrees voor God”, dat wil zeggen een gebrek aan eerbied, kwam daarin tot uiting, dat men zelf aan het regelen sloeg, dat men op “filistijnse” wijze de Goddelijke zaken ging ordenen. Ik hoop daar op terug te komen, maar wil nu eerst de geschiedenis van de ark vervolgen.

David liet de ark drie maanden staan in het huis van Obed-Edom. Drie maanden gunde hij zich de tijd om tot bezinning te komen. Wat een gedachten zullen er door zijn hoofd gegaan zijn. Was zijn plan om de ark op te halen dan fout geweest? Nee, want de Here zegende het huis van Obed-Edom.

Bovendien bleek daaruit dat de toorn van de Here was gestild (zie 2 Sam. 6:11, 12). Het plan was goed en het enthousiasme was goed, maar hij had geen rekening gehouden met de voorschriften van God. Tot die ontdekking is David gekomen. Hij heeft zijn fout ingezien. En toen bleef hij niet werkeloos na de pijnlijke les, die hij heeft moeten leren. Nee, David ging het overdoen.

Jaapfijnvandraat.nl maakt gebruik van cookies